Arrêt Nº273253 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 24/05/2022

Judgment Date24 mai 2022
Procedure TypeAnnulation
Judgement Number273253
CourtIIde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
RvV X - Pagina 1 van 17
nr. 273 253 van 24 mei 2022
in de zaak RvV X / II
In zake:
X
Gekozen woonplaats:
ten kantore van advocaat B. VRIJENS
Kortrijksesteenweg 641
9000 GENT
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Tunesische nationaliteit te zijn, op 25 maart 2022 heeft
ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de
staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 17 februari 2022 waarbij een aanvraag om machtiging tot
verblijf op basis van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onontvankelijk wordt
verklaard en van diens beslissing van dezelfde datum tot afgifte van een bevel om het grondgebied te
verlaten.
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de beschikking tot vaststelling van het rolrecht van 28 maart 2022 met refertenummer X.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gezien het verzoek en de instemming om gebruik te maken van de louter schriftelijke procedure met
toepassing van artikel 39/73-2 van voormelde wet.
Gelet op de beschikking van 28 april 2022 waarbij het sluiten van de debatten wordt bepaald op 9 mei
2022.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Op 19 januari 2021 dient de verzoekende partij een aanvraag in om machtiging tot verblijf in toe-
passing van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied,
het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet).
1.2. Op 17 februari 2022 wordt de onder punt 1.1. vermelde aanvraag onontvankelijk verklaard. Dit is de
eerste bestreden beslissing, die luidt als volgt:
RvV X - Pagina 2 van 17
Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf die op datum van 19.01.2021 werd
ingediend en op data van 14.12.2021 en 20.12.2021 werd geactualiseerd door :
B. C., Y. (..) (R.R.: xxxxxxxxxx)
nationaliteit: Tunesië
geboren te Zeramdine op X
adres: (..)
in toepassing van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij artikel 4 van
de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980, deel ik u mee dat dit
verzoek onontvankelijk is.
Redenen:
De aangehaalde elementen vormen geen buitengewone omstandigheid waarom de betrokkene de
aanvraag om machtiging tot verblijf niet kan indienen via de gewone procedure namelijk via de
diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het
buitenland.
Uit het administratief dossier van betrokkene blijkt dat hij op 16.10.2003 een eerste maal naar België komt.
Op 04.11.2003 doet hij een aanvraag tot vestiging maar gebruikt hierbij echter een valse Franse
identiteitskaart. Betrokkene wordt op 13.01.2004 overgebracht naar het gesloten centrum voor illegalen
te Vottem waaruit hij op 20.02.2004 wordt vrijgesteld. Op 31.05.2005 doet hij een aanvraag op basis van
artikel 9.3 maar deze wordt zonder voorwerp afgesloten op 08.11.2005 omwille van een negatieve
woonstcontrole. Op 15.12.2005 wordt betrokkene opgesloten in de gevangenis (hij werd op 11.01.2006
veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf voor valsheid in geschrifte). Op 26.06.2006 wordt hij vanuit
de gevangenis overgebracht naar het gesloten centrum voor illegalen te Merksplas waaruit hij op
13.10.2006 wordt vrijgesteld. Het administratief dossier bevat geen enkel bewijs meer van zijn
aanwezigheid tot hij zich op 20.05.2019 aanmeldt bij de gemeente en in het bezit wordt gesteld van een
aankomstverklaring met toegestaan verblijf tot 06.08.2019. Op 09.08.2019 doet hij een aanvraag
gezinshereniging in functie van zijn Belgische zoon. Deze aanvraag wordt echter geweigerd op
20.01.2020. Betrokkene was in het bezit van een bijlage 35 tot 20.10.2020.
Betrokkene beroept zich op het feit dat hij de vader is van een Belgisch kind, namelijk B. C. J. Y. (..),
geboren op 10.08.2001, waarmee hij een familieleven heeft waardoor een terugkeer naar Tunesië een
schending zou uitmaken van artikel 8 EVRM. Hij beroept zich in dit kader ook op zijn in België opgebouwde
privéleven. Het klopt dat er een afweging dient gemaakt te worden tussen iemands privé-en gezinsleven
en de verplichting om de aanvraag in te dienen bij de bevoegde diplomatieke of consulaire post in het
land van herkomst. De verplichting om de aanvraag in te dienen bij de bevoegde diplomatieke of
consulaire post in het land van herkomst impliceert enkel een eventuele tijdelijke scheiding, wat geen
ernstig of moeilijk te herstellen nadeel met zich meebrengt. Verder stellen we vast dat betrokkene niet
aantoont dat er sprake is van dergelijke nauwe banden dat zij onder de bescherming van artikel 8 EVRM
zouden vallen. In beginsel heeft de bescherming die artikel 8 van het EVRM biedt hoofdzakelijk betrekking
op het kerngezin (EHRM 9 oktober 2003, Slivenko/Letland (GK), § 94). Banden met andere gezinsleden
dan die van het kerngezin of familieleden worden slechts gelijkgesteld met een gezinsleven in de zin van
artikel 8 van het EVRM indien het bestaan van bijkomende elementen van afhankelijkheid, andere dan de
gewoonlijke affectieve banden, wordt aangetoond. Betrokkene beroept zich in dit kader op het feit dat hij
de vader is van een Belgisch kind. Betrokkene woont echter niet samen met zijn zoon, er is dus geen
sprake van een gezinseenheid. Ter staving van zijn banden legt betrokkene één verklaring voor van zijn
zoon en vijf bewijzen van geldoverschrijving voor een totaal bedrag van 220 euro in de periode van
21.11.2019 tot 09.12.2020. Echter, de band tussen ouders en hun meerderjarige kinderen valt niet
noodzakelijk onder de bescherming van art. 8 van het EVRM: “Er dient op te worden gewezen dat waar
de gezinsband tussen partners, alsook tussen ouders en minderjarige kinderen wordt verondersteld, het
anders ligt in de relatie tussen ouders en meerderjarige kinderen. In het arrest Mokrani t. Frankrijk (15 juli
2003) stelt het EHRM dat betrekking tussen ouders en meerderjarige kinderen “ne beneficieront pas
nécessairement de la protection de l’article 8 de la Convention sans que soit démontrée l’existence
d’éléments supplémentaires de dépendance, autres que les liens affectifs normaux.” (vrije vertaling: niet
noodzakelijk de bescherming van artikel 8 van het EVRM van het Verdrag genieten zonder dat het bestaan
is aangetoond van bijkomende elementen van afhankelijkheid die anders zijn dan de gewone affectieve
banden). Hetzelfde geldt ten aanzien van broers, zussen, schoonbroers en schoonzussen.” (Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen, arrest. Nr. 128132 van 19.08.2014). In casu worden er geen bijkomende
elementen van afhankelijkheid aange-toond. Betrokkene woont niet samen met zijn zoon en legt slechts
vijf betalingsbewijzen voor ten bedrage van 220 euro. Dit is echter niet voldoende om aan te tonen dat
zijn zoon financieel afhankelijk van hem is. Integendeel, het overgeschreven bedrag is ruim onvoldoende
om in de levensbehoeften van zijn zoon te voorzien. Bovendien stellen we vast dat betrokkene pas sinds
09.05.2019 terug naar België keerde en dus perfect in staat bleek gedurende langere tijd gescheiden te

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT