Arrêt Nº233709 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 09/03/2020

Judgment Date09 mars 2020
CourtIIE KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
Judgement Number233709
Procedure TypeAnnulation
X - Pagina 1
nr. 233 709 van 9 maart 2020
in de zaak RvV X / II
In zake:
X
Gekozen woonplaats:
ten kantore van advocaat Dominique ANDRIEN
Mont Saint Martin 22
4000 LIEGE
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIE KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Eritrese nationaliteit te zijn, op 3 maart 2020 heeft
ingediend bij faxpost om bij uiterst dringende noodzakelijkheid de schorsing van de tenuitvoerlegging te
vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie van 30 januari 2020 tot weigering van verblijf met bevel om
het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater).
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen.
Gelet op artikel 39/82 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied,
het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gelet op titel II, hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging
voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 4 maart 2020, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 5 maart 2020.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken N. VERMANDER.
Gehoord de opmerkingen van advocaat J. JANSSENS, die loco advocaat D. ANDRIEN verschijnt voor
de verzoekende partij en van advocaat M. DUBOIS, die loco advocaat E. MATTERNE verschijnt voor de
verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Op 28 oktober 2019 dient de verzoekende partij een verzoek tot internationale bescherming in bij de
Belgische autoriteiten.
X - Pagina 2
1.2. Het EURODAC-onderzoek van 24 oktober 2019 wijst uit dat de verzoekende partij op 8 september
2016 een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend in Zwitserland, op 28 april 2016 een
verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend in Italië en op 6 juni 2018 een verzoek tot
internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland.
1.3. Op 20 december 2019 wordt een terugnameverzoek gericht aan de Zwitserse autoriteiten.
1.4. Op 3 januari 2020 stemmen de Zwitserse autoriteiten in met de terugname van de verzoekende
partij, in toepassing van artikel 18 (1) d van de verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement
en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat
door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend
(hierna: de Dublin III-Verordening).
1.5. Op 30 januari 2020 neemt de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
en van Asiel en Migratie een beslissing houdende de weigering van verblijf met bevel om het
grondgebied te verlaten. Dit is de bestreden beslissing waarvan de motieven luiden als volgt:
In uitvoering van artikel 51/5, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang
tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt aan de heer /
mevrouw(1), die verklaart te heten(1):
naam : T. G.
voornaam : M.
geboortedatum : (…) 1989
geboorteplaats : Asmara
nationaliteit : Eritrea
die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, het verblijf in het Rijk geweigerd.
REDEN VAN DE BESLISSING :
België is niet verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om int ernationale bescherming dat
aan Zwitserland (2) toekomt, met toepassing van artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen en van artikel 18(1)d van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (EU)
nr. 604/2013 van 26 juni 2013. Toepassing van artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen en artikel 18(1)d van Verordening 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad
van 26 juni 2013.
De heer T. G., M, verder de betrokkene, die verklaart staatsburger van Eritrea te zijn, bood zich op
28.10.2019 bij onze diensten aan waarbij hij de wens uitdrukte een verzoek voor internationale
bescherming in te dienen. Op 28.10.2019 diende hij formeel een verzoek voor internationale
bescherming in en legde daarbij geen documenten voor. Hij verklaarde nooit in het bezit te zijn geweest
van een paspoort.
Onderzoek van zijn vingerafdrukken leidde tot een treffer in het kader van Eurodac ten gevolge van een
vergelijking met de krachtens artikel 9 van Verordening 603/2013 verzamelde vingerafdrukken. Deze
treffer toont aan dat de betrokkene op 08.09.2016 een verzoek voor internationale bescherming
indiende in Zwitserland. Deze treffer toont tevens aan dat betrokkene op 28.04.2016 een verzoek voor
internationale bescherming indiende in Italië en op 06.06.2018 in Duitsland.
De betrokkene werd in het kader van zijn verzoek voor internationale bescherming gehoord op
20.12.2019. Hij verklaarde ongehuwd te zijn en geen kinderen te hebben. Hij verklaarde geen familie in
België te hebben. Hij verklaarde een tante te hebben die als erkend vluchteling in Zweden verblijf t. Het
gaat om een meerderjarig gezinslid waarmee hij geen band van afhankelijkheid aanhaalt. . Op basis van
het voorgaande is een behandeling van het verzoek om internationale bescherming van betrokkene in
België op basis van art. 6, art. 8, art. 9, art. 10, art. 11 of art. 16 van de Dublin-III-Verordening derhalve
niet aan de orde.
De betrokkene verklaarde dat hij Eritrea verliet in oktober 2015 en via Ethiopië naar Soedan reisde. Hij
verklaarde dat hij in februari 2016 vanuit Soedan naar Libië reisde. Hij verklaarde dat hij op 24.04.2016
naar Italië reisde, waar hij een verzoek voor internationale bescherming indiende. De betrokkene
verklaarde dat hij op 08.09.2016 in het kader van relocatie naar Zwitserland werd gestuurd. Hij
verklaarde dat hij een verzoek voor internationale bescherming indiende in Zwitserland. De betrokkene
verklaarde dat hij in Zurich verbleef. Zijn verzoek voor internationale bescherming werd afgewezen en in
juni 2018 reisde hij verder naar Duitsland, waar hij tevens een verzoek voor internationale bescherming
X - Pagina 3
indiende. Betrokkene verklaarde dat hij twee maanden in Manheim verbleef alvorens zijn verzoek werd
afgewezen. Hij verklaarde dat hij vervolgens naar België reisde in een poging om Groot-Brittannië te
bereiken. Hij verklaarde dat hij tot december 2018 in België verbleef alvorens hij werd teruggestuurd
naar Zwitserland. Hij verklaarde dat hij in januari 2019 opnieuw naar België reisde in een poging om
Groot-Brittannië te bereiken. Betrokkene werd 03.06.2019 opnieuw naa r Zwitserland overgebracht. Hij
verklaarde dat hij Zwitserland opnieuw verliet na enkele weken en opnieuw naar België reisde in een
poging om Groot-Brittannië te bereiken. Betrokkene werd op 13.08.2019 nogmaals overgedragen aan
Zwitserland. Betrokkene verklaarde dat hij Zwitserland weer verliet na enkel weken en opnieuw naar
België reisde, waar hij zich aanmeldde en de wens uitte een verzoek voor internationale bescherming in
te dienen.
De betrokkene stelde dat hij besloot internationale bescherming te vragen in België omdat hij al veel tijd
heeft doorgebracht in België. Hij verklaarde dat hij reeds vier maal naar België kwam in een poging om
Groot-Brittannië te bereiken maar dat het steeds mislukte. Daarom besloot hij nu een verzoek voor
internationale bescherming in te dienen in België. Betrokkene uitte verzet tegen een overdracht aan
Zwitserland omdat zijn asielaanvraag er werd afgewezen. Hij verklaarde dat hij in Zwitserland de
melding kreeg dat zijn verzoek was afgewezen en hij diende terug te keren naar Eritrea. Betrokkene
verklaarde dat hij verschillende malen werd terug gestuurd naar Zwitserland maar dat hij er enkel
opvang kreeg. Hij verklaarde dat hij er niet kon werken en geen documenten kreeg.
Op 20.12.2019 werden de Zwitserse instanties verzocht de betrokkene terug te nemen. Dit verzoek
werd op 03.01.2020 conform artikel 18(1)d van Verordening 604/2013 aanvaard.
Verordening 604/2013 is een onderdeel van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, dat is
uitgedacht in een context waarin kan worden aangenomen dat alle staten, die aan dit stelsel deelnemen,
de grondrechten eerbiedigen waaronder de rechten die de Conventie van Genève van 1951 of het
Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) als grondslag hebben en dat
er in dat opzicht wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten kan bestaan. Er moet dan ook worden
aangenomen dat de lidstaten het beginsel van non-refoulement en de verdragsverplichtingen
voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM nakomen. Het is in deze context dat in
Verordening 604/2013 de criteria en de mechanismen werden vastgelegd om te bepalen welke lidstaat
verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek tot internationale bescherming. Dit betekent
dat een verzoeker niet vrij een lidstaat kan kiezen en de persoonlijke appreciatie van een lidstaat of de
enkele wens in een bepaalde lidstaat te kunnen blijven op zich geen grond zijn voor de toepassing van
de soevereiniteitsclausule van Verordening 604/2013.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ-EU) oordeelde in zijn uitspraak van 21.12.2011
in de gevoegde zaken C-411/10 en C-493/10 dat niet kan worden uitgesloten dat de werking van het
asielstelsel in een bepaalde lidstaat grote moeilijkheden ondervindt waardoor het risico bestaat dat
verzoekers, na overdracht aan die lidstaat, in een situatie belanden die strijdig is met artikel 3 van het
Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest
van de Grondrechten van de Europese Unie (EUHandvest). Volgens het Hof volgt daaruit niet dat elke
schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat gevolgen heeft voor de verplichtingen
van de andere lidstaten betreffende het naleven en toepassen van Verordening 343/2003. Het Hof
oordeelde wel dat de andere lidstaten geen verzoekers mogen overdragen aan de verantwoordelijke
lidstaat onder de bepalingen van Verordening 343/2003 indien zij niet onkundig kunnen zijn van het feit
dat fundamentele tekortkomingen met betrekking tot procedures inzake asiel en internationale
bescherming en de onthaal- en opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat aannemelijk maken
dat de verzoeker door overdracht aan die lidstaat een risico loopt op een onmenselijke of vernederende
behandeling.
Elke lidstaat is dan ook gehouden te onderzoeken of een overdracht aan een andere lidstaat zou
kunnen leiden tot een reëel risico op blootstelling aan omstandigheden die in strijd zijn met arti kel 3 van
het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Hieromtrent wijzen we er op dat het aan de betrokkene
toekomt om op grond van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat hij door een
overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op blootstelling aan omstandigheden die een
schending zouden kunnen zijn van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) oordeelde dat een verwijdering door
een lidstaat aan een andere lidstaat een probleem betreffende artikel 3 van het EVRM kan inhouden
indien er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat in de ontvangende lidstaat een reëel
risico loopt te worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het Europees
Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Het EHRM stelde dat de te verwachten gevolgen van een verwijdering dienen te worden onderzocht
rekening houdende met de algemene situatie in die lidstaat en met de omstandigheden die eigen zijn
aan de situatie van

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT