Arrêt Nº218802 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 25/03/2019

Judgment Date25 mars 2019
CourtIIde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
Judgement Number218802
Procedure TypeAnnulation
RvV X - Pagina 1
nr. 218 802 van 25 maart 2019
in de zaak RvV X / II
In zake:
X
Gekozen woonplaats:
Ten kantore van advocaat H. DOTREPPE
Kroonlaan 207
1050 BRUSSEL
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Palestijnse nationaliteit te zijn, op 21 maart 2019 heeft
ingediend (bij faxpost) om bij uiterst dringende noodzakelijkheid de schorsing van de tenuitvoerlegging
te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie van 8 maart 2019 tot weigering van verblijf met bevel om het
grondgebied te verlaten (bijlage 26quater).
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen.
Gelet op artikel 39/82 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied,
het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gelet op titel II, hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging
voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
Gezien het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 22 maart 2019, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 22 maart 2019
om 14u00.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken C. DE GROOTE.
Gehoord de opmerkingen van advocaat T. KIWAKANA, die loco advocaat H. DOTREPPE verschijnt
voor de verzoekende partij en van advocaat M. DUBOIS, die loco advocaat E. MATTERNE verschijnt
voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Op 27 september 2018 dient de verzoeker in België een verzoek om internationale bescherming in.
RvV X - Pagina 2
Uit een onderzoek van de Eurodac-databank van 25 september 2018 blijkt dat de verzoeker op 1
augustus 2018 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Spanje.
Op 9 november 2018 wordt de verzoeker, tijdens een persoonlijk onderhoud op de Dienst
Vreemdelingenzaken, gehoord in het licht van de toepassing van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 van
het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om
te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale
bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt
ingediend (hierna: de Dublin-III-Verordening).
Op 15 november 2018 richten de Belgische autoriteiten een terugnameverzoek aan de Spaanse
autoriteiten op grond van artikel 18, lid 1, b) van de Dublin-III-Verordening.
Op 7 december 2018 wordt aan de Spaanse autoriteiten meegedeeld dat Spanje overeenkomstig artikel
25, lid 2, van de Dublin-III-Verordening de verantwoordelijke lidstaat is geworden, daar het
overnameverzoek niet binnen de in artikel 25, lid 1, van de Dublin-III-Verordening bepaalde termijn werd
beantwoord, zodat zij in toepassing van artikel 25, lid 2, van diezelfde verordening het
terugnameverzoek aanvaarden en verplicht zijn om de verzoeker terug te nemen en te zorgen voor
passende regelingen voor de aankomst (dit is het zogenaamde ‘tacit agreement’).
In antwoord van de voormelde brief van 7 december 2018, geven de Spaanse autoriteiten op 18
december 2018 uitdrukkelijk te kennen dat zij het tacit agreement aanvaarden.
Op 8 maart 2019 neemt de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en
van Asiel en Migratie (hierna: de gemachtigde) een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om
het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater). Dit is de bestreden beslissing, die op 11 maart 2019 aan
de verzoeker ter kennis werd gebracht en die luidt als volgt:
BESLISSING TOT WEIGERING VAN VERBLIJFMET BEVEL OM HET GRONDGEBIED TE
VERLATEN
In uitvoering van artikel 51/5, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang
tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt aan de
heer(1), die verklaart te heten(1):
naam : [A.]
voornaam : [A.] S M
geboortedatum : 08.10.1993
geboorteplaats : [K.Y.]
nationaliteit : Palestina
die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, het verblijf in het Rijk geweigerd.
REDEN VAN DE BESLISSING :
Betrokkene verklaarde op 23.09.2018 in België te zijn aangekomen. Op 25.09.2019 bood betrokkene
zich aan bij de Dienst Vreemdelingenzaken (verder: de DVZ) en maakte zijn intentie kenbaar dat hij in
België een verzoek om internationale bescherming wenste in te dienen. Betrokkene verklaarde geboren
te zijn op 08.10.1993 in [K.Y.] en over het staatsburgerschap van Palestina te beschikken en werd
dezelfde dag in het bezit gesteld van een aanmeldbewijs. Op 27.09.2018 diende betrokkene effectief
een verzoek om internationale bescherming in bij de bevoegde Belgische autoriteiten hetwelk op
27.09.2019 door de DVZ werd geregistreerd en waarbij betrokkene dezelfde gegevens opgaf als bij zijn
aanmelding op 25.09.2018. Op 05.12.2018 meldde Meester [F.G.] per fax zijn tussenkomst in het
dossier van betrokkene.
Een nazicht van de vingerafdrukken van betrokkene in de Centrale Eenheid van het Eurodacsysteem en
het VIS toont aan dat de vingerafdrukken van betrokkene door de Spaanse autoriteiten in de Centrale
Eenheid van het Eurosysteem geregistreerd werden in het kader van een verzoek om internationale
bescherming.
Betrokkene verklaarde tijdens zijn persoonlijk onderhoud op de DVZ van 09.11.2018 dat dit zijn eerste
verzoek om internationale bescherming in België is en dat hij eerder in Spanje een verzoek om
internationale bescherming heeft ingediend.
Betrokkene verklaarde dat hij in Melilla, Spanje zijn vingerafdrukken heeft gegeven maar dat hij niet
weet of dit in functie van asiel was maar dat hij “asilo” moest omdat hij anders het land niet binnen
RvV X - Pagina 3
mocht. Betrokkene verklaarde tijdens zijn persoonlijk onderhoud op de DVZ van 09.11.2018 dat hij op
02.06.2018 vanuit Gaza per minibus met zijn eigen paspoort naar Caïro in Egypte reisde waar hij
dezelfde dag nog zou zijn aangekomen. Vanuit Caïro zou betrokkene op 04.06.2018 per vliegtuig van
Egyptair met zijn eigen paspoort met een Turks visum naar Istanboel in Turkije gereisd zijn waar hij op
04.06.2018 zou zijn aangekomen. Betrokkene verklaarde dat hij in Turkije in een gemeenschappelijke
woning bij een vriend verbleef van 04.06.2018 tot 09.07.2018. Vervolgens zou betrokkene vanuit Turkije
per vliegtuig van Air Algiers met zijn eigen paspoort en een visum voor Mauretanië naar Nouakchott in
Mauretanië gereisd zijn waar hij op 10.07.2018 zou zijn toegekomen waar hij tot 15.07.2018 op een door
de smokkelaar geregeld appartement verbleef. Op 15.07.2018 zou betrokkene vervolgens per auto
illegaal via Mali naar Tamanrasset in Algerije gereisd zijn waar hij op 18.07.2018 zou zijn toegekomen
en één nacht op bij de smokkelaar verbleef. Vervolgens zou betrokkene per bus illegaal naar Ouahran
in Algerije gereisd zijn waar hij gedurende ongeveer veertien dagen in een hotel in de Khamistestraat
verbleven zou hebben. Vervolgens zou betrokkene per auto illegaal naar Tilimsan in Algerije gereisd zijn
van waar hij vervolgens per auto en te voet via Sidi Borja en Oudja naar Nador in Marokko gereisd te
zijn waar hij gedurende twee tot drie dagen in Hotel Fez verbleven zou hebb en. Vanuit Nador zou
betrokkene vervolgens per vrachtwagen naar Melilla in Spanje gereisd zijn. Betrokkene verklaarde dat
hij zijn vingerafdrukken heeft moeten geven en “asilo” moest doen om het land binnen te mogen.
Betrokkene verklaarde verder dat hij gedurende ongeveer zestig dagen in Melilla verbleef en vervolgens
per boot naar Malaga reisde vanwaar hij per bus naar Valencia reisde waar hij in Villareal verbleef in
een woning geregeld door de overheid. Betrokkene verklaarde dat hij daar gedurende één week
verbleef en vervolgens per bus naar Barcelona reisde waar hij één nacht in een park verbleef om
vervolgens per bus via Montpellier en Parijs naar België te reizen waar hij op 23.09.2019 in Gent zou
zijn aangekomen. Betrokkene verklaarde dat hij één nacht op straat doorbracht en één nacht voor het
gebouw van de Dienst Vreemdelingenzaken. Op 25.09.2019 bood betrokkene zich aan bij de DVZ en
maakte zijn intentie kenbaar dat hij in België een verzoek om internationale bescherming wenste in te
dienen en werd dezelfde dag in het bezit gesteld van een aanmeldbewijs. Op 27.09.2018 diende
betrokkene effectief een verzoek om internationale bescherming in bij de bevoegde Belgische
autoriteiten hetwelk op 27.09.2019 door de DVZ werd geregistreerd.
Betrokkene verklaarde het grondgebied van de lidstaten niet te hebben verlaten. Betrokkene verklaarde
verder dat hij zijn paspoort verloren is tussen Marokko en Algerije en dat hij zijn identiteitskaart en
geboorteakte heeft achtergelaten bij een vriend, genaamd [I.F.].
Rekening houdende met de resultaten uit het Eurodacverslag van 25.09.018 waaruit blijkt dat de
vingerafdrukken van betrokkene door de Spaanse autoriteiten in de Centrale Eenheid van het
Eurodacsysteem werden geregistreerd in het kader van een verzoek om internationale bescherming en
de verklaring van betrokken dat hij in Spanje een verzoek om internationale bescherming heeft
ingediend en dat hij ook zijn vingerafdrukken heeft moeten geven maar dat hij niet weet of dit in functie
van asiel was, werd op basis van deze gegevens en verklaringen voor betrokkene op 15.11.2018 een
terugnameverzoek aan de Spaanse autoriteiten overgemaakt op basis van art. 18§1b van de
Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26.06.2013 tot vaststelling
van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling
van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een
staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (verder: Dublin-III-Verordening). De
Belgische autoriteiten ontvingen geen antwoord van de Spaanse autoriteiten binnen de termijn bepaald
in art. 25§1 van de Dublin-III-Verordening. Op 07.12.2018 werden de Spaanse autoriteiten er via een
Tacit-agreement op gewezen dat zij op basis van art. 25§2 van de Dublin-III-Verordening
verantwoordelijk geworden zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van betrokkene ten gevolge
het zonder reactie laten verstrijken van de antwoordtermijn vervat in art. 25§1 van de Dublin III-
Verordening van het verzoek tot terugname dat hen op 15.11.2018 op basis van art. 18§1b van de
Dublin-III-Verordening werd overgemaakt. Spanje werd aldus vastgesteld als verantwoordelijke lidstaat
voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van betrokkene. Op 18.12.2018
informeerden de Spaanse autoriteiten de Belgische autoriteiten dat ze het verzoek voor betrokkene
inwilligen waarmee Spanje weliswaar laattijdig maar expliciet te kennen geeft dat Spanje de
verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van
betrokkene.
Met betrekking tot de verantwoordelijkheid van Spanje voor de behandeling van het verzoek om
internationale bescherming van betrokkene dient te worden benadrukt dat Spanje een volwaardig lid is
van de Europese Unie en door dezelfde internationale verdragen als België is gebonden zodat er geen
enkele reden bestaat om aan te nemen dat betrokkene voor de behandeling van zijn verzoek om
internationale bescherming minder waarborgen in Spanje dan in België zou genieten. Spanje heeft
eveneens de Vluchtelingenconventie van Genève dd. 28.07.1951 ondertekend en neemt net als België
een beslissing over een verzoek om internationale bescherming op basis van deze

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT