Arrêt Nº 15/2018. Cour constitutionnelle (Cour d'Arbitrage), 2018-02-07

Date07 février 2018
Docket NumberF-20180207-11
CourtGrondwettelijk Hof (Arbitragehof)
B.13. La question préjudicielle appelle une réponse positive.
Par ces motifs,
la Cour
dit pour droit :
Larticle 25, §2, b, de la loi du 17 mai 2006 «relative au statut juridique externe des personnes condamnées àune
peine privative de libertéet aux droits reconnus àla victime dans le cadre des modalités dexécution de la peine », dans
sa version applicable devant le juge a quo, lu en combinaison avec les articles 25, 56, alinéas 2 et 3, et 80 du Code pénal
et avec larticle 2 de la loi du 4 octobre 1867 sur les circonstances atténuantes, viole les articles 10 et 11de la Constitution,
en ce quil a pour effet quune personne condamnée par une juridiction correctionnelle, en état de récidive légale,
àune peine demprisonnement du chef dun délit ou dun crime correctionnaliséinitialement punissable, avant sa
correctionnalisation, de la peine de réclusion de cinq àdix ans, est admissible àla libération conditionnelle après avoir
subi deux tiers de sa peine alors quune personne condamnée par une juridiction correctionnelle, en état de récidive
légale, àune peine demprisonnement du chef dun crime correctionnaliséinitialement punissable, avant sa
correctionnalisation, dune autre peine de réclusion est admissible àla libération conditionnelle après avoir subi un tiers
de cette peine.
Ainsi rendu en langue française et en langue néerlandaise, conformément àlarticle 65 de la loi spéciale du
6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le 7 février 2018.
Le greffier, Le président,
F. Meersschaut J. Spreutels
GRONDWETTELIJK HOF
[2018/201866]
Uittreksel uit arrest nr. 15/2018 van 7 februari 2018
Rolnummer 6670
In zake : de prejudiciële vraag over artikel 25, §2, b), van de wet van 17 mei 2006 betreffendede externe rechtspositie
van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de
strafuitvoeringsmodaliteiten, gesteld door het Hof van Cassatie.
Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe,
J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier
F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels,
wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij arrest van 31 mei 2017 in zake M.S., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 7 juni 2017,
heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld :
«Schendt artikel 25, §2, b), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden
tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten,
in samenhang gelezen met de artikelen 25, 56, tweede en derde lid, en 80 van het Strafwetboek en met artikel 2 van de
wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het tot
gevolg heeft dat een persoon die door een correctioneel rechtscollege is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een
in staat van wettelijke herhaling gepleegde, gecorrectionaliseerde misdaad die, vóór de correctionalisering ervan,
strafbaar was met opsluiting van twintig tot dertig jaar, aanspraak kan maken op een voorwaardelijkeinvrijheidstelling
nadat hij een derde van zijn straf heeft ondergaan, terwijl een persoon die, in staat van wettelijke herhaling, door een
correctioneel rechtscollege is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een andere gecorrectionaliseerde misdaad of
een wanbedrijf, pas op een voorwaardelijke invrijheidstelling aanspraak kan maken na twee derde van zijn straf te
hebben ondergaan ? ».
(...)
III. In rechte
(...)
Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de daarmee verbonden bepalingen
B.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet,
van artikel 25, §2, b), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een
vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
(hierna : de wet van 17 mei 2006), in samenhang gelezen met de artikelen 25, 56, tweede en derde lid, en 80 van het
Strafwetboek en met artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden.
B.2. Artikel 23, §1, 1
o
, van de wet van 17 mei 2006 bepaalt :
«De beperkte detentie en het elektronisch toezicht kunnen worden toegekend aan de veroordeelde die :
1
o
zich, op zes maanden na, in de tijdsvoorwaarden bevindt voor de toekenning van de voorwaardelijke
invrijheidstelling, [...] ».
Artikel 25, §2, van dezelfde wet bepaalt, in de versie ervan die van toepassing is voor de verwijzende rechter :
«De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend aan elke veroordeelde tot één of meer vrijheidsstraffen
waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt voor zover de veroordeelde :
a) hetzij één derde van deze straffen heeft ondergaan;
b) hetzij, indien in het vonnis of in het arrest van veroordeling is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat van
herhaling bevond, twee derden van die straffen heeft ondergaan, zonder dat de duur van de reeds ondergane straffen
meer dan veertien jaar bedraagt;
[...] ».
Bij artikel 25 van het Strafwetboek wordt de duur van de correctionele gevangenisstraf vastgesteld, met name voor
gecorrectionaliseerde misdaden.
Artikel 56, tweede lid, van het Strafwetboek bepaalt dat de correctionele rechtbank een zwaardere straf kan
uitspreken wanneer zij vaststelt dat de veroordeelde zich in staat van wettelijke herhaling bevindt doordat hij een
nieuw wanbedrijf heeft gepleegd voordat vijf jaren zijn verlopen sinds hij een gevangenisstraf van ten minste één jaar
heeft ondergaan of sinds die straf verjaard is.
37577
BELGISCH STAATSBLAD 02.05.2018 MONITEUR BELGE

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI
1 temas prácticos
  • Conclusions du Ministère public, Cour de Cassation de Belgique, 2021-11-03
    • Belgique
    • Cour de Cassation de Belgique
    • 3 d3 Novembro d3 2021
    ...conditionnelle, sur les arrêts de la Cour constitutionnelle n° 185/2014 du 18 décembre 2014, n° 102/2017 du 26 juillet 2017 et n° 15/2018 du 7 février 2018 pour ne pas appliquer l’article 25, § 2, b), de la loi du 17 mai 2006 qui prévoit que le condamné en état de récidive doit avoir subi l......
1 sentencias
  • Conclusions du Ministère public, Cour de Cassation de Belgique, 2021-11-03
    • Belgique
    • Cour de Cassation de Belgique
    • 3 d3 Novembro d3 2021
    ...conditionnelle, sur les arrêts de la Cour constitutionnelle n° 185/2014 du 18 décembre 2014, n° 102/2017 du 26 juillet 2017 et n° 15/2018 du 7 février 2018 pour ne pas appliquer l’article 25, § 2, b), de la loi du 17 mai 2006 qui prévoit que le condamné en état de récidive doit avoir subi l......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT