Arrêt Nº 128/2015. Cour constitutionnelle (Cour d'Arbitrage), 2015-09-24

Date24 septembre 2015
Docket NumberF-20150924-6
CourtCour constitutionnelle (Cour d'Arbitrage)
AVIS OFFICIELS OFFICIELE BERICHTEN
GRONDWETTELIJK HOF
[2015/204866]
Uittreksel uit arrest nr. 128/2015 van 24 september 2015
Rolnummer : 6046
In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 488bis,i), tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, vóór de
opheffing ervan bij artikel 27 van de wet van 17 maart 2013, gesteld door de Rechtbank van eerste aanlegAntwerpen,
afdeling Mechelen.
Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechtersE. De Groot, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul,
T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen,
wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij vonnis van 17 september 2014 in zake M.C. tegen de vzw «Koninklijk Orthopedagogisch Centrum
Antwerpen », met als tussenkomende partij M. V.S., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op
1 oktober 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, de volgende prejudiciële vraag
gesteld :
«Schond het vroegere artikel 488bis i), lid 2 van het burgerlijk wetboek het gelijkheidsbeginsel, voorzien door
artikels 10 en 11 van de Grondwet, in de mate deze bepaling aan de (erfgenamen van de) beschermde persoon en/of
aan de voorlopige bewindvoerder de mogelijkheid bood om een daad vermeld in artikel 488bis f) van het burgerlijk
wetboek, gesteld door de beschermde persoon in de periode tussen de neerlegging van het verzoekschrift en de
beschikking van aanstelling van de bewindvoerder te laten vernietigen, maar niet een testament of een schenking in
dezelfde periode verricht door de beschermde persoon, terwijl deze laatste sinds de wijziging van artikel 488bis h) door
de wet van 3 mei 2003 na de beschikking van aanstelling van een voorlopige bewindvoerder dergelijke handelingen
slechts kon verrichten mits een voorafgaande machtiging van de vrederechter ? ».
(...)
III. In rechte
(...)
B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 488bis,i), van het Burgerlijk Wetboekdat, vóór de opheffing
ervan bij artikel 27 van de wet van 17 maart 2013 «tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot
instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid », bepaalde :
«Alle handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met de bepalingen van artikel 488bis,f),
zijn nietig. Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of de voorlopige bewindvoerder worden
ingeroepen.
Het eerste lid is toepasselijk op de handelingen verricht na de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van
een voorlopige bewindvoerder ».
B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10
en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat die bepaling aan de beschermde persoon, zijn erfgenamen en/of de
voorlopige bewindvoerder de mogelijkheid bood om een rechtshandeling te laten vernietigen die door de beschermde
persoon is verricht in strijd met de bepalingen van artikel 488bis,f), van het Burgerlijk Wetboek, in de periode tussen
de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder en de beschikking van de
vrederechter waarbij dat verzoek werd ingewilligd, terwijl die bepaling niet voorzag in eenzelfde nietigheidssanctie
voor een testament of een schenking in de voormelde periode gemaakt of gedaan door de beschermde persoon.
B.3. Het geschil voor de verwijzende rechter betreft een testament dat door een beschermde persoon werd
opgesteld in de periode tussen de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder
en de beschikking van de vrederechter waarbij dat verzoek werd ingewilligd.
Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die situatie.
B.4. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, zijn de personen die de vernietiging nastreven van een
rechtshandeling die de beschermde persoon heeft verricht in strijd met artikel 488bis,f), van het Burgerlijk Wetboekin
de periode tussen de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder en de
beschikking van de vrederechter ter zake, enerzijds, en de personen die de vernietiging nastreven van een testament
dat de beschermde persoon in dezelfde periode heeft gemaakt, voldoende vergelijkbaar. Beide categorieën van
personen streven immers de vernietiging na van een rechtshandeling die door de beschermde persoon is gesteld.
B.5.1. Artikel 488bis,a) tot k), van het Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991 «betreffende
de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk
onbekwaam zijn die te beheren »en inmiddels opgeheven bij artikel 27 van de wet van 17 maart 2013, regelde het
voorlopig bewind over de goederen toebehorend aan een meerderjarige die, geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk,
wegens zijn gezondheidstoestand, niet in staat was zijn goederen te beheren.
Artikel 488bis,a), van het Burgerlijk Wetboek bepaalde dienaangaande :
«De meerderjarige die, geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, wegens zijn gezondheidstoestand, niet in staat is zijn
goederen te beheren, kan met het oog op de bescherming ervan, een voorlopige bewindvoerder toegevoegd worden,
als hem nog geen wettelijke vertegenwoordiger werd toegevoegd ».
B.5.2. De voorlopige bewindvoerder werd overeenkomstig artikel 488bis,c) en d), van het Burgerlijk Wetboek
aangesteld door de vrederechter, dit op verzoek van de te beschermen persoon zelf, op verzoek van elke
belanghebbende of op verzoek van de procureur des Konings.
B.5.3. Krachtens artikel 488bis,f), van hetzelfde Wetboek had de voorlopige bewindvoerdertot taak «de goederen
van de beschermde persoon als een goed huisvader te beheren of de beschermde persoon in dat beheer bij te staan »
(§1). De rechter diende de omvang van de bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder te bepalen (§2). Bij gebrek
aan aanwijzingen, vertegenwoordigde de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon in alle rechtshandelingen
en procedures als eiser en als verweerder. Voor een limitatieve lijst van rechtshandelingen diende de bewindvoerder
voorafgaandelijk over een bijzondere machtiging van de vrederechter te beschikken (§3).
75841
MONITEUR BELGE 17.12.2015 BELGISCH STAATSBLAD

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT