Arrêt Nº 81/2010. Cour constitutionnelle (Cour d'Arbitrage), 2010-07-01

Date01 juillet 2010
Docket NumberF-20100701-3
CourtVerfassungsgericht (Schiedsgericht)
B.9. Insofern mit der präjudiziellen Frage ein Verstoßgegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung an sich
angeprangert wird, ist die präjudizielle Frage bejahend zu beantworten.
B.10. Die Prüfung der Vereinbarkeit der fraglichen Bestimmung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung in
Verbindung mit Artikel 6 Absatz 1 der Europäischen Menschenrechtskonvention kann nicht zu einer anderen
Schlussfolgerung führen.
Aus diesen Gründen:
Der Hof
erkennt für Recht:
Unter Berücksichtigung des in B.7 Erwähnten verstößt Artikel 14 §1 Absatz 1 Nr. 2 der am 12. Januar 1973
koordinierten Gesetze über den Staatsrat gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, insofern er es dem abgewiesenen
Bewerber um eine Ernennung zum ordentlichen Mitglied der französischsprachigen Ernennungskommission für das
Notariatswesen als Lehrbeauftragter oder Professor der Rechte an einer Rechtsfakultät einer belgischen Universität
nicht ermöglicht, bei der Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates Klage auf Nichtigerklärung der durch den
Senat vorgenommenen Bestimmung eines solchen Mitglieds dieser Kommission zu erheben.
Verkündetin französischer und niederländischer Sprache, gemäß Artikel 65 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989
über den Verfassungsgerichtshof, in der öffentlichen Sitzung vom 1. Juli 2010.
Der Kanzler, Der Vorsitzende,
P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.
*
GRONDWETTELIJK HOF [2010/204577]
Uittreksel uit arrest nr. 81/2010 van 1 juli 2010
Rolnummer 4796
In zake : de prejudiciële vraag over artikel 38, §5, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer,
gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, zoals ingevoegd bij de wet van 21 april 2007, gesteld door de
Correctionele Rechtbank te Leuven.
Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters A.Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman,
J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter
M. Bossuyt,
wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij vonnis van 8 oktober 2009 in zake het openbaar ministerie tegen T.S., waarvan de expeditie ter griffie van het
Hof is ingekomen op 9 november 2009, heeft de Correctionele Rechtbank te Leuven de volgende prejudiciële vraag
gesteld :
«Schendt artikel 38, §5, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer de artikelen 10
en 11 van de Grondwet, nu de rechter in toepassing van deze bepaling verplicht is om bij een veroordelingwegens een
overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds
minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B, verplicht is het verval van het recht tot sturen uit te spreken en het
herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk moet maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch
examen, terwijl de rechter niet verplicht is om dit te doen, in geval van een verkeersongeval te wijten aan het
persoonlijk toedoen van de dader met enkel lichtgewonden of in geval van overtredingen van de tweede graad zoals
bedoeld in artikel 29, §1, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer ?».
(...)
III. In rechte
(...)
B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 38, §5, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer,
gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, zoals ingevoegd bij de wet van 21 april 2007, dat bepaalt :
«De rechter moet het verval van het recht tot sturen uitspreken en het herstel van het recht tot sturen minstens
afhankelijk maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een
overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds
minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B.
Het eerste lid is niet van toepassing op artikel 38, §1, 2
o
, in geval van een verkeersongeval met enkel
lichtgewonden.
Het eerste lid is niet van toepassing op de overtredingen van de tweede graad, zoals bedoeld in artikel 29, §1».
B.2. De verwijzende rechter vraagt aan het Hof of die bepaling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie
schendt doordat zij de rechter verplicht om bij een veroordeling wegens een overtredingbegaan met een motorvoertuig
die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en wanneer de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is
van het rijbewijs B, het verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen minstens
afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen, terwijl de rechter daartoe niet is verplicht
in het geval van een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader met enkel lichtgewonden of
in geval van overtredingen van de tweede graad bedoeld in artikel 29, §1, van de gecoördineerde wetten betreffende
de politie over het wegverkeer.
60966 BELGISCH STAATSBLAD 11.10.2010 MONITEUR BELGE

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT