Arrêt Nº 10/2012. Cour constitutionnelle (Cour d'Arbitrage), 2012-01-25

Date25 janvier 2012
Docket NumberF-20090125-1
CourtVerfassungsgericht (Schiedsgericht)
GRONDWETTELIJK HOF
[2012/200685]
Uittreksel uit arrest nr. 10/2012 van 25 januari 2012
Rolnummer 5121
In zake : de prejudiciële vragen over de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van
24 april 2008 betreffende de voorzieningen voor opvang of huisvesting van bejaarde personen, en, in het bijzonder,
artikel 11, §1, vijfde lid, 8
o
, en de bepalingen van hoofdstuk III («Erkenning ») van die ordonnantie, gesteld door de
Raad van State.
Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen,
J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de
griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse,
wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging
Bij arrest nr. 211.465 van 23 februari 2011 in zake de vzw «fédération des Maisons de Repos privées de Belgique
(MR-MRS) »(afgekort : «Femarbel ») tegen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, waarvan de expeditie
ter griffievan het Hof is ingekomen op 3 maart 2011, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld :
«1. Schenden de artikelen 11 tot 19 van de ordonnantie van de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie van 24 april 2008 betreffende de voorzieningen voor opvang of huisvesting van bejaarde
personen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het decreet dAllarde van 2 en
17 maart 1791 en met de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006
betreffende diensten op de interne markt, in zoverre zij de service-residenties, de centra voor dagopvang en de centra
voor nachtopvang de verplichting opleggen een voorlopige werkingsvergunning en vervolgens een erkenning te
verkrijgen om hun activiteiten te kunnen uitoefenen, en ze gelijkschakelen met andere categorieën van voorzieningen
voor bejaarde personen die objectief verschillend zijn, namelijk de rusthuizen, de centra voor dagverzorging,
de voorzieningen die over bedden voor kortverblijf beschikken en de woningen voor bejaarden, die, van hun kant,
niet aan de genoemde richtlijn worden onderworpen ?
2. Schendt de ordonnantie van 24 april 2008 betreffendede voorzieningen voor opvang of huisvesting van bejaarde
personen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en de artikelen 6, §1, VI, derde lid, 20 en 78 van de bijzondere wet
van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, al dan niet in samenhang gelezen met het in het decreet dAllarde
van 2 en 17 maart 1791 verankerde beginsel van de vrijheid van handel en nijverheid, alsook met de artikelen 43 en 49
van het EG-Verdrag en met de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006
betreffende diensten op de interne markt, in zoverre zij bepaalt dat de service-residenties die aan het stelsel van de
mede-eigendom zijn onderworpen, de centra voor dagopvang en de centra voor nachtopvang het voorwerp van een
programmering uitmaken ?
3. Schendt artikel 11, vierde lid [lees : §1, vijfde lid], 8
o
, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie van 24 april 2008 betreffende de voorzieningen voor opvang of huisvesting van bejaarde
personen de artikelen 128 en 138 van de Grondwet en (...) artikel 6, §1, VI, vijfde lid, 3
o
, van de bijzondere wet van
8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen in zoverre het het Verenigd College ertoe machtigt aanvullende regels
vast te leggen voor de bepaling van de gefactureerde prijzen ? ».
(...)
III. In rechte
(...)
B.1.1. Aan het Hof zijn drie prejudiciële vragen gesteld over de ordonnantie van de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie van 24 april 2008 betreffende de voorzieningen voor opvang of huisvesting van bejaarde
personen.
De derde vraag heeft betrekking op de overeenstemming van artikel 11, §1, vijfde lid, 8
o
, van de voormelde
ordonnantie met de bevoegdheidverdelende regels, terwijl de eerste twee vragen betrekking hebben op de
bestaanbaarheid van andere artikelen van dezelfde ordonnantie met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
B.1.2. Het onderzoek van de overeenstemming van een wetskrachtige bepaling met de bevoegdheidverdelende
regels moet in beginsel dat van de bestaanbaarheid ervan met de bepalingen van titel II en met de artikelen 170, 172
en 191 van de Grondwet voorafgaan.
B.1.3. Het Hof beantwoordt bijgevolg eerst de vraag in verband met de bevoegdheidverdelende regels.
Ten aanzien van de bevoegdheidverdelende regels
B.2. Met de derde prejudiciële vraag wenst het verwijzende rechtscollege te vernemen of artikel 11, §1, vijfde lid,
8
o
, van de in het geding zijnde ordonnantie de artikelen 128 en 138 van de Grondwet en artikel 6, §1, VI, vijfde lid, 3
o
,
van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen schendt, in zoverre het het Verenigd College
van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ertoe machtigt aanvullende regels vast te stellen voor het
bepalen van de gefactureerde prijzen.
B.3.1. Het in het geding zijnde artikel 11 legt de erkenningsvoorwaarden vast waaraan de in artikel 2, 4
o
, van de
ordonnantie beoogde voorzieningen moeten beantwoorden.
Het vierde en het vijfde lid van het voormelde artikel 11, §1, bepalen :
«Om te worden erkend door het Verenigd College, moet de voorziening in voorkomend geval voldoen aan de
door de bevoegde federale overheid opgelegde normen alsook aan de normen die het Verenigd College, na advies van
de afdeling, kan opleggen voor iedere categorie van voorzieningen bedoeld in artikel 2, 4
o
.
Die normen hebben betrekking op :
1
o
de opname en de opvang van de bejaarde personen;
2
o
het respect voor de bejaarde, zijn grondwettelijke en wettelijke rechten en vrijheden, rekening houdend met zijn
gezondheid en zijn recht op een menswaardig leven, ook op seksueel en affectief vlak, met name het verbod voor de
voorziening of de personeelsleden om het beheer van het geld en van de goederen van de bejaarde persoon of van zijn
vertegenwoordiger of hun inbewaargeving te eisen of te aanvaarden, zijn recht om zich vrij te verplaatsen en slechts
de bezoekers van zijn keuze te ontvangen, zijn recht om vrij over zijn bezittingen te beschikken, zonder afbreuk te doen
aan de beperkingen van die rechten en vrijheden door of krachtens de wet, het decreet of de ordonnantie;
32481
BELGISCH STAATSBLAD 11.06.2012 MONITEUR BELGE

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT