Wet houdende diverse bepalingen betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen., de 22 août 2002
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Zij zet onder meer bepalingen om van de richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering).
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.
Art. 2. In artikel 4, § 1, tweede lid, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen worden de bepalingen onder het tweede, derde, vierde en vijfde streepje opgeheven.
Art. 3. Artikel 5 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 4. In artikel 9 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
-
het eerste lid wordt opgeheven;
-
in het derde lid van de Nederlandse tekst wordt het woord "ook" ingevoegd tussen de woorden "kan" en "regels".
Art. 5. In artikel 10, § 1, vierde lid, van dezelfde wet, worden de woorden "die artikel 50 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen" vervangen door de woorden "die artikel 19bis -11, § 1, 3°) en 4°)".
Art. 6. Hoofdstuk IV van dezelfde wet, bestaande uit de artikelen 12 tot 19, wordt vervangen als volgt :
" Hoofdstuk IV. - Vordering van de benadeelde tegenover de verzekeraar en de schaderegelaar
Afdeling 1. - De schaderegelaar.
Art. 12. § 1. Iedere verzekeringsonderneming die bij toepassing van artikel 5 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen toegelaten is om de risico's te dekken die zijn ingedeeld bij tak 10 van bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder, wijst in iedere andere Staat van de Europese Economische Ruimte dan België, een schaderegelaar aan.
Deze schaderegelaar wordt belast met de behandeling en afwikkeling van verzoeken tot schadevergoeding ten gevolge van een ongeval voorgekomen op het grondgebied van een land waarvan het Nationaal Bureau aangesloten is bij het groenekaartsysteem en wanneer het een voertuig betreft dat gewoonlijk gestald is in een Staat van de Europese Economische Ruimte, dat verzekerd is voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen door de onderneming die hem heeft aangewezen. De schaderegelaar heeft zijn woonplaats of vestiging in de Staat waar hij is aangewezen.
§ 2. De keuze van de schaderegelaar wordt overgelaten aan het oordeel van de verzekeringsonderneming.
§ 3. De schaderegelaar kan voor rekening van een of meer verzekeringsondernemingen optreden.
§ 4. De schaderegelaar verzamelt, met betrekking tot de verzoeken tot schadevergoeding, alle inlichtingen die nodig zijn om deze te kunnen afhandelen en neemt alle passende maatregelen om over een afwikkeling te onderhandelen. De vereiste om een schaderegelaar aan te wijzen doet geen afbreuk aan het recht van de benadeelde, of diens verzekeringsonderneming, om rechtstreeks degene die het ongeval heeft veroorzaakt, of diens verzekeringsonderneming, in rechte aan te spreken.
§ 5. De schaderegelaar beschikt over voldoende bevoegdheden om de verzekeringsonderneming ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken tot schadevergoeding volledig af te handelen. Hij moet in staat zijn de zaak in de officiële taal of talen van de Staat van de woonplaats van de benadeelde te behandelen.
§ 6. De aanwijzing van een schaderegelaar wordt op zich niet beschouwd als de opening van een bijkantoor in de zin van artikel 2, § 6, 3°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondememingen.
De schaderegelaar wordt niet beschouwd als een vestiging in de zin van :
- artikel 2, § 1, van voornoemde wet van 9 juli 1975;
- het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, goedgekeurd bij de wet van 27 november 1996, het Protocol nr. 1 betreffende enkele onderwerpen van bevoegdheid, wijze van procederen en tenuitvoerlegging, het Protocol nr. 2 betreffende de eenheid, in de uitlegging van het Verdrag, het Protocol nr. 3 betreffende de toepassing van artikel 57, de drie Verklaringen, en de Slotakte, opgemaakt te Lugano op 16 september 1988, en de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Afdeling 2. - Bepalingen betreffende het instellen en het vervolgen van de vordering
Art. 13. § 1. Binnen een termijn van drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, moet de verzekeringsonderneming van degene die het ongeval heeft veroorzaakt of de verzekeringsonderneming van de eigenaar, de houder of de bestuurder van het motorrijtuig betrokken in het ongeval in de zin van artikel 29bis , § 1, eerste lid, of haar schaderegelaar, een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding voorleggen, wanneer
- de aansprakelijkheid of de toepassing van artikel 29bis niet wordt betwist en
- de schade niet wordt betwist en gekwantificeerd werd.
Wanneer de schade niet volledig gekwantificeerd werd maar kwantificeerbaar is, moet de verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar een voorstel tot voorschot voorleggen. Het voorschot heeft betrekking op de reeds gemaakte kosten, de aard van de letsels, het ondergane leed en het nadeel van de reeds verstreken periodes van tijdelijke ongeschiktheid. Het voorschot heeft ook betrekking op het meest waarschijnlijke nadeel voor de toekomst. Dit mag, voor de toekomst, beperkt worden tot het meest waarschijnlijke nadeel voor de drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend.
§ 2. Indien geen voorstel tot schadevergoeding is voorgelegd binnen de termijn van drie maanden bedoeld in § 1, is de verzekeraar van rechtswege gehouden tot betaling van een bijkomend bedrag, berekend tegen de wettelijke interestvoet, toegepast op de door hem voorgestelde of door de rechter aan de benadeelde toegewezen vergoeding, gedurende een termijn die ingaat op de dag na het verstrijken van genoemde termijn van drie maanden tot de dag volgend op de ontvangst van het voorstel door de benadeelde of, in voorkomend geval, tot de dag waarop het vonnis of arrest waarbij de vergoeding wordt toegewezen, in kracht van gewijsde is gegaan.
Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer het bedrag vermeld in het in § 1 bedoelde voorstel, niet betaald wordt binnen dertig werkdagen die volgen op de aanvaarding van dit voorstel door de benadeelde persoon. In dit geval loopt de termijn vanaf de dag volgend op de aanvaarding tot de dag waarop het bedrag aan de benadeelde persoon is gestort.
Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer het bedrag vermeld in het in § 1 bedoelde voorstel kennelijk ontoereikend is. De intrest wordt berekend op het verschil tussen het bedrag zoals vermeld in het voorstel en het bedrag dat vermeld is in het vonnis of in het arrest in verband met dit voorstel en dat kracht van gewijsde heeft. De termijn loopt vanaf de dag na het verstrijken van genoemde termijn van drie maanden tot de dag van het vonnis of het arrest.
Art. 14. § 1. Binnen een termijn van drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, moet de verzekeringsonderneming van degene die het ongeval heeft veroorzaakt of de verzekeringsonderneming van de eigenaar, de houder of de bestuurder van het motorrijtuig betrokken in het ongeval in de zin van artikel 29bis , § 1, eerste lid of haar...
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI