Décision judiciaire de Raad van State, 8 juillet 2022

Date de Résolution 8 juillet 2022
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 254.261 van 8 juli 2022 in de zaak A. 233.552/VII-41.097

In zake : 1. Godeliva DE LOOSE 2. Christiane VAN DEN HOUTE 3. Marleen VAN DEN HOUTE 4. Jozef VAN DEN HOUTE bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Anne-Marie Laureys kantoor houdend te 9160 Lokeren Roomstraat 36 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

het VLAAMSE GEWEST bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Bart Staelens en Bram Van den Berghe kantoor houdend te 8000 Brugge Gerard Davidstraat 46, bus 1 bij wie woonplaats wordt gekozen

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het beroep, ingesteld op 30 april 2021, strekt tot de nietigverklaring van het besluit van de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme van 25 januari 2021 dat - de beroepen van de verzoekende partijen tegen de beslissing van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (hierna: OVAM) van 30 november 2017 waarbij de OVAM heeft beslist dat de verzoekende partijen niet voldoen aan de vrijstellingsvoorwaarden in artikel 23, § 2, van het decreet van 27 oktober 2006 ‘betreffende de bodemsanering en de bodembescherming’ (hierna: bodemdecreet) voor de historische verontreiniging met zware metalen in het vaste deel van de aarde op de grond, gelegen aan de Strijdlandstraat 4 te 1785 Merchtem, ongegrond verklaart; - voormelde beslissing van de OVAM bevestigt;

    VII-41.097-1/22

    - beslist dat de verzoekende partijen “niet cumulatief [voldoen] aan de vrijstellingsvoorwaarden, vermeld in artikel 23, § 2 van het Bodemdecreet […] en [dat zij] aldus [moeten] overgaan tot het opstellen van een beschrijvend bodemonderzoek en eventuele bodemsanering voor de historische bodemverontreiniging met zware metalen in het vaste deel van de aarde die tot stand gekomen is op de grond”.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partijen hebben een memorie van wederantwoord ingediend.

    Auditeur Benny De Sutter heeft op 24 december 2021 een verslag opgesteld.

    De verzoekende partijen hebben een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend. De verwerende partij heeft een laatste memorie ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022.

    Staatsraad Pierre Lefranc heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Anne-Marie Laureys, die verschijnt voor de verzoekende partijen en advocaat Bram Van den Berghe, die verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

    Auditeur Benny De Sutter heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    VII-41.097-2/22

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. III. Feiten

    3.1. De verzoekende partijen zijn mede-eigenaar van een grond gelegen aan de Strijdlandstraat 4 te 1785 Merchtem, kadastraal gekend als afdeling 3, sectie A, nr. 7B en 14B (hierna: de grond).

    3.2. Op 5 maart 2013 verlijdt de inmiddels overleden echtgenoot van eerste verzoekster (en vader van de tweede tot de vierde verzoekende partij) een authentiek testament:

    “Ik herroep al mijn voorgaande testamenten en of uiterste wilsbeschikkingen en stel aan als bijzonder legataris De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) met adres te B-2800 Mechelen, Stationstraat 110 voor wat betreft de gronden gelegen te Gemeente MERCHTEM – derde afdeling – (voorheen Brussegem).

    Twee percelen hooiland, genaamd De Potaerde, volgens huidig kadaster, wijk A, nummers 7 B en 14 B, met een oppervlakte samen van zevenentachtig are vijfendertig centiare (87a 36ca) en een niet-geïndexeerd kadastraal inkomen drieëntwintig euro (23,00), in de staat waarin [zij] zich vandaag bevinden, en wel te verstaan dat zij de sanering van de gronden op zich nemen, zonder mijn wettige erfgenamen daar op welke wijze ook nog mee lastig te vallen”.

    3.3. Naar aanleiding van dit bijzonder legaat, laat de OVAM een oriënterend bodemonderzoek uitvoeren op de grond.

    Het besluit van dit bodemonderzoek luidt:

    “In opdracht van OVAM heeft Talboom Milieu nv in de periode augustus 2013 - oktober 2013 een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd op het terrein gelegen aan de [S]trijdlandstraat 4 te Merchtem, kadastraal gekend als Merchtem, afdeling 3 - sectie A - nr. 0007 B en 0014 B. Het onderzoek kaderde in een erfenis van het terrein. De OVAM is opgenomen als bijzonder legataris. Alvorens te beslissen over het aanvaarden van de erfenis, wenst de OVAM een oriënterend onderzoek te laten uitvoeren op de percelen.

    VII-41.097-3/22

    Er werden niet eerder bodemonderzoeken uitgevoerd op de onderzoekslocatie. Er werd nog geen bodemsanering uitgevoerd op het terrein.

    De onderzoekslocatie is gelegen in agrarisch gebied.

    Het terrein wordt momenteel gebruikt als weiland waarop koeien grazen. Dit is de enige activiteit die op dit terrein heeft plaatsgevonden. In de jaren ’70 is het terrein opgehoogd met puin/stortmateriaal. Dit heeft als gevolg dat volgende stoffen als potentieel verdacht kunnen worden beschouwd: Zware metalen, minerale olie, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en asbest.

    Tijdens het onderzoek is geen asbest waargenomen.

    Het oriënterend onderzoek heeft aangetoond dat de bodem plaatselijk verontreinigd is met zware metalen en PAK’s. De oorzaak van de verontreiniging wordt in verband gebracht met de ophooglaag. De aangetroffen verontreinigingen zijn als historisch te beschouwen daar deze veroorzaakt zijn door een ophooglaag die aangebracht is begin jaren ’70. De teelaarde en het grondwater bevatten geen aanwijzing van de aanwezigheid van een verontreiniging.

    Volgens de methodologie, beschreven in de standaardprocedure oriënterend bodemonderzoek, zijn er duidelijke aanwijzingen dat de gemeten verhoogde concentraties voor zware metalen een ernstige bodemverontreiniging vertegenwoordigen. Bijgevolg is een beschrijvend bodemonderzoek noodzakelijk. Hierin worden de ruimtelijke spreiding en de risico’s van de verontreiniging in beeld gebracht.

    Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor een ernstige bodemverontreiniging wat betreft de overschrijding met PAK’s.

    Er zijn geen voorzorgsmaatregelen noodzakelijk.

    Daar we met de kraan niet door de ophooglaag hebben kunnen graven, zijn ter hoogte van de stortlaag zelf geen peilbuizen geplaatst. Om na te gaan of er uitloging gebeurd is naar het grondwater zal dit eveneens verder onderzocht moeten worden in het beschrijvend bodemonderzoek. Op perceel 14 B zijn er geen grondstalen geanalyseerd onder de puinlaag. In het BBO dient de bodemlaag onder het puin eveneens onderzocht te worden”.

    3.4. Middels een verklaring van 5 februari 2014, afgelegd voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, verwerpt de OVAM het legaat.

    3.5. Met een aangetekend schrijven van 30 juni 2017 maant de OVAM eerste verzoekster aan om over te gaan tot de uitvoering van het beschrijvend bodemonderzoek op de grond.

    3.6. Met een schrijven van 28 september 2017 dienen de verzoekende partijen hun gemotiveerd standpunt voor de vrijstelling van de saneringsplicht in:

    VII-41.097-4/22

    “Wij zijn pas op 7 maart 2013 eigenaar geworden.

    We hebben het perceel weide, zolang wij ons kunnen herinneren, altijd geweten in de toestand waarin het zich nu bevindt.

    Het landschap is hier glooiend, zodat visueel een oude ophoging niet opvallend is.

    Wij hebben er nooit kennis van gehad en konden ook niet weten zelfs niet vermoeden dat er meer dan 45 jaar geleden ooit verontreinigd materiaal zou kunnen gebruikt zijn geweest voor een ophoging. Als er toen al een nivellering is geweest, hetgeen we dus niet weten, kan dat door onze grootvader Lodewijk of zijn andere zoon Jozef zijn gebeurd”.

    3.7. Op 30 november 2017 beslist de OVAM dat de verzoekende partijen niet cumulatief voldoen aan de vrijstellingsvoorwaarden vermeld in artikel 23, § 2, van het bodemdecreet.

    3.8. Tegen de voormelde beslissing wordt door de verzoekende partijen een administratief beroep ingesteld.

    De OVAM legt een verweernota neer.

    3.9. Bij besluit van 25 januari 2021 verklaart de bevoegde minister de bestuurlijke beroepen ongegrond en bevestigt zij de beslissing van de OVAM.

    Dit is het bestreden besluit.

    IV. Onderzoek van de middelen

    1. Eerste middel

    Standpunt van de partijen

    4.1. De verzoekende partijen voeren de schending aan van de rechten van verdediging, de hoorplicht, het zorgvuldigheidsbeginsel, de materiëlemotiveringsplicht, de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 ‘betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen’ (hierna: motiveringswet), het recht “om zijn standpunt naar voor te brengen” en het fairplaybeginsel:

    VII-41.097-5/22

    “De verzoekende partijen [hebben] naar aanleiding van het bestuurlijk beroep gevraagd gehoord te worden.

    Zij werden niet gehoord; de verzoekende partijen hebben evenmin kennis van de samenstelling noch van de inhoud van het administratief dossier. De verzoekende partijen hebben geen kennis kunnen nemen van de verweernota van OVAM van 26 februari 2018 die cruciaal is om het standpunt van OVAM te kennen. De verzoekende partijen zijn nog steeds in onwetendheid of deze verweernota elementen bevat die hen onbekend...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT