Décision judiciaire de Raad van State, 27 juin 2022

Date de Résolution27 juin 2022
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

XIVe KAMER

A R R E S T

nr. 254.117 van 27 juni 2022 in de zaak A. 228.598/XIV-38.100

In zake : XXXX bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Marlies De Raeve kantoor houdend te 3520 Zonhoven Spierhoofseweg 3 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken die woonplaats kiest bij de Federale Politie DGR/Legal/CTX gevestigd te 1050 Brussel Kroonlaan 145A

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

1. Het beroep, ingesteld op 15 juli 2019, strekt tot de nietigverklaring van “de beslissing van 28.05.2019 van de Directeur-generaal waarbij vastgesteld wordt dat verzoekster niet geslaagd is voor de basisopleiding ‘Inspecteur van politie’ en waarbij verzoekster definitief afgewezen wordt voor de basisopleiding ‘Inspecteur van politie’ en haar de hoedanigheid van aspirant-inspecteur wordt ontnomen.”

II. Verloop van de rechtspleging

  1. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en verzoekster heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    XIV-38.100-1/20

    Eerste auditeur Geert De Bleeckere heeft een verslag opgesteld.

    De verwerende partij heeft een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend. Verzoekster heeft een laatste memorie ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022, om 14.00 uur.

    Staatsraad Kaat Leus heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Giovanni D’Hondt, die loco advocaat Marlies De Raeve verschijnt voor verzoekster en adviseur Kirsten Peeters, die verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

    Eerste auditeur Geert De Bleeckere heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

    3.1. Op 2 mei 2016 vat verzoekster de basisopleiding tot inspecteur van politie in de Limburgse politieschool (hierna: het PLOT) aan.

    3.2. Tijdens de basisopleiding wordt tijdens Blok 1 van die opleiding een educatief opvolgingsrapport opgesteld (op 8 juni 2016) en vindt een eerste functioneringsgesprek plaats (op 6 juli 2016). Uit het educatief opvolgingsrapport blijkt dat de fysieke inzetbaarheid van verzoekster nog onvoldoende is en zij looptrainingen moet volgen. Uit de opgestelde functioneringsfiche blijkt dat er

    XIV-38.100-2/20

    ernstige vragen zijn bij haar fysieke inzetbaarheid en het deeldomein ‘attitude’, wat de professionele bekwaamheden betreft. Uit een tweede educatief rapport (op 7 juli 2016) blijkt dat er ernstige werkpunten zijn op het vlak van de trainingen “dwang met en zonder vuurwapen” op het vlak van techniek en tactiek. Verzoekster slaagt niettemin (attest – Evaluatie blok 1 van 11 augustus 2016) voor het Blok 1 van de opleiding (13/20, 12/20, 13/20, 14/20 en 17/20) en krijgt voor de “Beoordeling professioneel functioneren” de beoordeling “Geen vermelding ‘onvoldoende’”. Zij is aldus “geslaagd voor blok 1”.

    3.3. Tijdens Blok 2 van de opleiding worden er opnieuw educatieve opvolgingsrapporten en een functioneringsverslag opgesteld en krijgt verzoekster tijdens de tussentijdse evaluatie van het professioneel functioneren (op 22 december 2016) een algemene beoordeling ‘onvoldoende’. Zij slaagt ook niet op de nationale schiettest op 12 december 2016, noch op de nationale schiettest van 5 januari 2017 “ondanks een extra les op 04-01-2017” zodat het attest individuele bewapening tijdens Blok 2 niet kon worden afgeleverd.

    3.4. Op 13 januari 2017 formuleert de directeur van het PLOT een voorstel om verzoekster “vroegtijdig” af te wijzen. De directeur van de politieschool stelt:

    “[…] Na diepgaand overleg met het begeleidend personeel ben ik als directeur van de politieschool van oordeel dat [verzoekster] niet geschikt is om de opleiding van politie verder te zetten.

    Wij zijn van oordeel dat [verzoekster] te weinig potentieel vertoont op te veel verschillende competenties van de opleiding. Waarbij het niet voldoende kunnen hanteren van wapens maar de spreekwoordelijke druppel is die de emmer deed overlopen.

    De attitude van [verzoekster] is het grootste probleem. [Verzoekster] kan zichzelf niet autonoom in vraag stellen om haar handelen, op elk domein van de opleiding, bij te sturen. […]

    Het lukt [verzoekster] niet, na de vele bijsturingen en bijlessen, om te slagen in het nationaal schietparcours. Het slagen in dit parcours moet zorgen voor het verplichte attest individuele bewapening om te kunnen werkplekleren. Zoals voorzien in het KB van 24 september 2015 betreffende de basisopleiding van de personeelsleden van het basiskader van de politiediensten in bijlage 2 Leerplan, moeten een overgrote meerderheid van opdrachten werkplekleren uitgevoerd worden met attest

    XIV-38.100-3/20

    individuele bewapening. Omdat deze opdrachten starten kan [verzoekster] niet aan het werkplekleren deelnemen.

    Ik zie dan ook geen andere mogelijkheid dan betrokkene op basis van artikel 36 van het KB van 24 september 2015 […] vroegtijdig af te wijzen.”

    Verzoekster neemt dezelfde dag kennis van dit voorstel. Het schooldossier wordt haar op 17 januari 2017 bezorgd.

    Op 23 januari 2017 dient verzoekster een verweerschrift tegen dit voorstel in, waarin zij tevens vraagt om door de directeur-generaal of diens afgevaardigde te worden gehoord.

    Op 30 januari 2017 formuleert de directeur van het PLOT een repliek op dit verweer.

    Op 8 februari 2017 dient verzoekster een bijkomend verweerschrift in, waarin zij nogmaals vraagt om “te worden gehoord door de overheid die de eindbeslissing zal nemen”.

    3.5. In afwachting van een definitieve beslissing wordt verzoekster tewerkgesteld bij DRL Facility Management van de Federale Politie (onthaal RAC Brussel).

    3.6. Op 25 september 2018 – dit is meer dan anderhalf jaar na haar laatste verweerschrift – wordt verzoekster gehoord door de afgevaardigde van de directeur-generaal. Bij die gelegenheid legt verzoekster een pleitnota neer. Van de hoorzitting wordt geen proces-verbaal opgesteld.

    3.7. Op 28 mei 2019 – hetzij meer dan acht maanden na de hoorzitting – beslist de directeur-generaal a.i. verzoekster definitief af te wijzen voor de basisopleiding van inspecteur van politie en haar de hoedanigheid van aspirant-inspecteur te ontnemen met ingang van dezelfde datum om 24.00 uur. De beslissing vermeldt nog dat betrokkene “ambtshalve en zonder opzegging het voorwerp zal uitmaken van de definitieve ambtsontheffing (Art. 81, 6°, van de wet

    XIV-38.100-4/20

    [van 26 april 2002 ‘houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten’]”. Tot slot vermeldt de beslissing nog dat verzoekster “[o]danks deze beslissing”, indien zij dit wenst, “in aanmerking komt om zich kandidaat te stellen voor de selectieprocedure van het kader van beveiligingsagenten van politie (BAGP)”.

    Dit is de bestreden beslissing.

    Verzoekster neemt er dezelfde dag kennis van.

    IV. Onderzoek van het eerste en het tweede middel

    Vooraf

  2. Het past het eerste en het tweede middel samen te beoordelen.

    Standpunt van de partijen

    5. In het eerste middel voert verzoekster een schending aan van artikel 36 van het koninklijk besluit van 24 september 2015 ‘betreffende de basisopleiding van de personeelsleden van het basiskader van de politiediensten’ (hierna: het koninklijk besluit van 24 september 2015) omdat de verwerende partij de daarin bepaalde beslistermijn heeft overschreden. In het tweede middel van haar verzoekschrift roept verzoekster een schending in van “het beginsel van de redelijke termijn”.

    Wat het eerste middel betreft, zet verzoekster – met verwijzing naar de tekst van artikel 36 van het koninklijk besluit van 24 september 2015, waarin onder meer wordt bepaald dat de in artikel IV.II.44 van het RPPol bedoelde overheid binnen de zestig werkdagen beslist over het gemotiveerd voorstel tot afwijzing van de directeur van de politieschool – uiteen dat de directeur-generaal

    XIV-38.100-5/20

    een beslissing diende te nemen over het voorstel van de directeur van de politieschool binnen de zestig werkdagen na ontvangst van het volledige dossier. Het is verzoekster niet duidelijk wanneer precies de directeur-generaal het volledig dossier van de directeur van de politieschool heeft ontvangen aangezien verzoekster geen kopie van het dossier heeft mogen ontvangen. Op 8 februari 2017 heeft verzoekster een bijkomend verweerschrift ingediend waarin zij opnieuw heeft gevraagd om te worden...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT