Décision judiciaire de Raad van State, 21 avril 2022
Date de Résolution | 21 avril 2022 |
Juridiction | Nietigverklaring |
Nature | Arrest |
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
VIIe KAMER
A R R E S T
nr. 253.540 van 21 april 2022 in de zaak A. 227.173/VII-40.473
In zake : Harry HERKES bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Peter Flamey kantoor houdend te 2018 Antwerpen Jan Van Rijswijcklaan 16 bij wie woonplaats wordt gekozen
tegen :
het VLAAMSE GEWEST bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Willem Slosse en Stijn Brusselmans kantoor houdend te 2018 Antwerpen Mechelsesteenweg 64, bus 201 bij wie woonplaats wordt gekozen
-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep
-
Het beroep, ingesteld op 10 januari 2019, strekt tot de
nietigverklaring van de beslissing van de afdeling Handhaving van de Vlaamse
overheid van 13 november 2018 waarbij het bestuurlijk beroep van verzoeker
tegen de beslissing van het Agentschap voor Natuur en Bos (hierna: ANB) van
18 september 2018 houdende het opleggen van bestuurlijke maatregelen met
betrekking tot een perceel gelegen te Nijlen, onontvankelijk wordt verklaard.
II. Verloop van de rechtspleging
-
De verwerende partij heeft een memorie van antwoord
ingediend en verzoeker heeft een memorie van wederantwoord ingediend.
Eerste auditeur Ronny Vercruyssen heeft op 26 februari 2021
een verslag opgesteld.
VII-40.473-1/44
Verzoeker heeft een verzoek tot voortzetting van het geding en
een laatste memorie ingediend.
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft
plaatsgevonden op 10 februari 2022.
Staatsraad Peter Sourbron heeft verslag uitgebracht.
Advocaat Stijn Brusselmans, die verschijnt voor de verwerende
partij, is gehoord.
Eerste auditeur Ronny Vercruyssen heeft een met dit arrest
eensluidend advies gegeven.
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der
talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973.
III. Feiten
3.1. Op 2 maart 2017 wordt verzoeker aangemaand om constructies,
rommel, zonnepanelen, een septische put met overloop en prikkeldraad te
verwijderen op een perceel gelegen te Nijlen, kadastraal gekend als eerste afdeling,
sectie B, nr. 56a.
3.2. Op 18 september 2018 beslist het ANB aan verzoeker
bestuurlijke maatregelen op te leggen die er in essentie toe strekken dat alle op het
betrokken perceel aanwezige illegale constructies en materialen moeten worden
verwijderd.
3.3. Tegen deze beslissing stelt verzoeker op 26 oktober 2018
bestuurlijk beroep in bij de bevoegde Vlaamse minister.
VII-40.473-2/44
3.4. Met de thans bestreden beslissing van de afdeling Handhaving
van 13 november 2018 wordt zijn beroep als onontvankelijk afgewezen en wordt
de beroepsprocedure tegen de beslissing van het ANB van 18 september 2018
definitief beëindigd.
De bestreden beslissing steunt op de volgende motieven:
“Conform artikel 16.4.17 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) en artikel 62 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het DABM meld ik u dat de afdeling Handhaving het beroep onontvankelijk heeft bevonden.
Het beroepsschrift moet op straffe van onontvankelijkheid, worden ingediend binnen een termijn van 14 dagen vanaf de kennisgeving van het besluit. De beroepstermijn begint overeenkomstig artikel 16.1.3, § 2 DABM in geval van kennisgeving d.m.v. aangetekend schrijven zonder ontvangstbewijs te lopen de derde werkdag na de dag waarop de verzending heeft plaatsgevonden. Aangezien de verzending i.c. gebeurde op 27 september 2018 was de laatst nuttige dag waarop beroep ingesteld kon worden 15 oktober 2018.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad van State[…] gebeurt de kennisgeving van een beslissing door middel van een aangetekende zending op het ogenblik van de afgifte of de aanbieding van de zending met achterlating van een bericht in de woning van de betrokkene. De kennisgeving is derhalve niet de feitelijke ontvangst door de betrokkene van de zending, zoals u in uw beroepsschrift argumenteert.
De loutere omstandigheid dat uw cliënt de verzending pas op 12 oktober 2018 zou afgehaald hebben is dan ook niet relevant.
Conform artikel 62, § 3, 1° van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het DABM is de procedure hiermee beëindigd”.
IV. Onderzoek van de middelen
-
Eerste middel
Standpunt van de partijen
-
-
Als eerste middel voert verzoeker de schending aan van de
artikelen 16.1.2, 3°, 16.1.3, § 2, eerste tot en met derde lid, en 16.4.17, § 3,
eerste lid, van het decreet van 5 april 1995 ‘houdende algemene bepalingen inzake
milieubeleid’ (hierna: DABM), van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991
VII-40.473-3/44
‘betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen’ (hierna:
motiveringswet), van artikel 62, § 3, 1°, van het besluit van de Vlaamse regering
van 12 december 2008 ‘tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april
1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid’, van het
zorgvuldigheidsbeginsel, van het redelijkheidsbeginsel en van de
materiëlemotiveringsplicht, alsmede uit de ontstentenis van de rechtens vereiste
feitelijke en juridische grondslag.
Verzoeker argumenteert dat zijn beroep tegen de beslissing van
het ANB van 18 september 2018 ten onrechte onontvankelijk werd verklaard:
“[…] Overeenkomstig artikel 16.4.17, § 3, eerste lid DABM wordt het administratief beroep bij de minister op straffe van onontvankelijkheid ingediend binnen een termijn van veertien dagen vanaf de kennisgeving van het besluit houdende de bestuurlijke maatregelen of de bestuurlijke dwangsommen.
Het begrip ‘kennisgeving’ wordt thans in het DABM, onder hoofdstuk XVI ‘Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen’, in artikel 16.1.2, 3° gedefinieerd als een ‘een schriftelijke mededeling die wordt gedaan met een beveiligde zending’.
Een beveiligde zending in de zin van voormelde bepaling, wordt begrepen als een aangetekende brief, ofwel een afgifte tegen ontvangstbewijs, ofwel elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld (artikel 16.1.2, 3bis° DABM). […] Er dient daarnaast ook rekening gehouden te worden met artikel 16.1.3, § 2 DABM, dewelke het volgende bepaalt: […] […] Het DABM voorziet bijgevolg in drie onderscheiden hypotheses voor het kennen van de aanvangsdatum van een (verval)termijn, nl. tegen afgifte met ontvangstbewijs (art. 16.1.3, § 2, derde lid), aangetekend met ontvangstbewijs (art. 16.1.3, § 2, tweede lid) en aangetekend zonder ontvangstbewijs (art. 16.1.3, § 2, eerste lid), elk volgens een verschillend regime.
Relevant hierbij is zonder twijfel het ontvangstbewijs, aangezien in het geval van een ontvangstbewijs de termijn een aanvang neemt de dag na de dag waarop de afgifte of de verzending is gebeurd. In het andere geval, wanneer de kennisgeving gebeurt zonder ontvangstbewijs, loopt de termijn vanaf de derde werkdag waarop de verzending heeft plaatsgevonden. […] Voormeld onderscheid tussen deze verschillende kennisgevingsberichten werd recentelijk ingevoerd met artikel 4 van het Decreet van 8 juni 2018 houdende wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en wijziging van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 (BS 2 juli 2018 - inwerkingtreding 12 juli 2018).
VII-40.473-4/44
Voor de invoering van het thans gemaakte onderscheid werd onder het begrip ‘kennisgeving’ begrepen: ‘de verzending door middel van een aangetekende brief, tegen ontvangstbewijs’ (zie oud art. 16.1.2, 3° DABM; MvT bij het Ontwerp van decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI ‘Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen’, Parl. St. VL. Parl. 2006-07, nr. 1249-1, 24).
Een schriftelijke mededeling kon voorheen enkel geldig ter kennis worden gebracht door middel van een aangetekende brief tegen ontvangstbewijs. […] In de parlementaire voorbereiding bij het Decreet van 8 juni 2018 (BS 2 juli 2018) wordt het onderscheid inzake kennisgevingen verantwoord, doordat een verdere afstemming (lees: dus geen gelijkschakeling) wordt beoogd op het vlak van de termijnberekening van het gemeen recht. De decreetgever kan daarenboven steeds afwijken van deze decretale bepalingen indien dit noodzakelijk werd geacht (MvT bij het Ontwerp van decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en wijziging van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, Parl. St. Vl. Parl., 2017-18, nr. 1547-1, 13).
Daarnaast is het ook de bedoeling geweest van de decreetgever om het DABM meer af te stemmen op de VCRO (zie MvT bij het Ontwerp van decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en wijziging van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, Parl. St. Vl. Parl., 2017-18, nr. 1547-1, 3). […] Ofschoon de parlementaire voorbereidingen geen inzage verschaffen in de uitdrukkelijke beweegredenen omtrent de invoering van voormeld onderscheid inzake kennisgevingen, is de achterliggende doelstelling duidelijk: het verschil is nl. de ontvangstbevestiging oftewel het bewijs waarmee de handhavende overheid kan aantonen dat de kennisgeving van het besluit houdende bestuurlijke maatregelen effectief aan de woning werd aangeboden en door de bestuurde in ontvangst.
Door middel van het ontvangstbewijs kan de handhavende overheid immers met zekerheid aantonen dat de bestuurde op wie de bestuurlijke maatregel van toepassing is, onverkort in kennis werd gesteld van het besluit houdende de oplegging van de bestuurlijke maatregel.
Anderzijds, in het geval van een kennisgeving zonder ontvangstbewijs, voorziet de wet in een wettelijk voordeel in hoofde van het...
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI