Décision judiciaire de Raad van State, 28 mars 2022

Date de Résolution28 mars 2022
JuridictionCassatie
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

XIVe KAMER

A R R E S T

nr. 253.373 van 28 maart 2022 in de zaak A. 228.971/XIV-38.139

In zake : 1. XXX 2. XXX bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Pierre Robert kantoor houdend te 1000 Brussel Saint-Quentinstraat 3 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen : de BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Asiel en Migratie, thans de staatssecretaris van Asiel en Migratie bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Carmenta Decordier en Tine Bricout kantoor houdend te 9041 Gent-Oostakker Orchideestraat 61 A bij wie woonplaats wordt gekozen -------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het cassatieberoep

1. Het cassatieberoep, ingesteld op 30 augustus 2019, strekt tot de cassatie van het arrest nr. 224.315 van 26 juli 2019 van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.

II. Verloop van de rechtspleging

2. Het cassatieberoep is toelaatbaar verklaard bij beschikking nr. 13.492 van 2 oktober 2019.

XIV-38.139-1/12

De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoeksters hebben een memorie van wederantwoord ingediend.

Eerste auditeur Marijke Sterck heeft een verslag opgesteld, op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 ‘tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State’.

De verzoeksters hebben een verzoek tot voortzetting van de procedure ten einde te worden gehoord ingediend.

De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 8 september 2021.

Staatsraad Carlo Adams heeft verslag uitgebracht.

Advocaat Pierre Robert, die verschijnt voor de verzoeksters, en advocaat Charlotte Vanbeylen, die loco advocaten Carmenta Decordier en Tine Bricout verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

Eerste auditeur Marijke Sterck heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

III. Feiten

3. Eerste verzoekster dient op 30 juli 2018 namens haarzelf en namens haar minderjarige dochter, tweede verzoekster, een aanvraag in voor het verkrijgen van een verblijfskaart als familielid van een burger van de Unie, met

XIV-38.139-2/12

name in functie van hun Belgische moeder (voor eerste verzoekster) en grootmoeder (voor tweede verzoekster).

Op 29 januari 2019 neemt de minister van Asiel en Migratie in hoofde van de verzoeksters een beslissing tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden met bevel om het grondgebied te verlaten (hierna: “de aanvankelijk bestreden beslissing”).

De verzoeksters stellen op 27 februari 2019 tegen deze beslissing een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen verwerpt het beroep tot nietigverklaring tegen de voornoemde beslissing met een arrest van 26 juli 2019. Dit is het bestreden arrest.

IV. Onderzoek van het enige middel

Uiteenzetting van het middel

4. De verzoeksters werpen in een enig middel de schending op van de artikelen 40bis, § 2, eerste lid, 3°, en 40ter, § 2, eerste lid, 1°, van de wet van 15 december 1980 ‘betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen’ (hierna: de vreemdelingenwet), van artikel 149 van de Grondwet en van de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te Rome op 4 juni 1950 (hierna: het EVRM).

De verzoeksters voeren in een eerste middelonderdeel aan dat in het bestreden arrest het volgende motief van de aanvankelijk bestreden beslissing determinerend wordt geacht:

“Gezien uit het administratief dossier van betrokkene blijkt dat zij zelf sedert 8/10/2018 is tewerkgesteld bij Plus Home services bvba, kan dus niet worden

XIV-38.139-3/12

gesteld dat zij in België ten laste is van haar moeder. Zij beschikt echter zelf over een inkomen, zodat niet kan gesteld worden dat zij financieel ten laste is van de referentiepersoon.”

Volgens de verzoeksters wordt in het bestreden arrest niet geantwoord op hun kritiek dat dit laatste motief in strijd is met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het begrip “ten laste”, in het bijzonder met het arrest van 16 januari 2014 in de zaak C-423/12, Reyes tegen Zweden.

De verzoeksters voeren in een tweede middelonderdeel aan dat hoe dan ook de artikelen 40bis, § 2, eerste lid, 3°, en 40ter, §...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT