Décision judiciaire de Raad van State, 10 mars 2022

Date de Résolution10 mars 2022
JuridictionCassatie
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 253.187 van 10 maart 2022 in de zaak A. 233.460/VII-41.089

In zake : 1. Dumitru Vasil MANCIU 2. Niculina Carmen MANCIU bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Hans Van de Cauter kantoor houdend te 1050 Brussel Dautzenbergstraat 42 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de PROVINCIE VLAAMS-BRABANT

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het cassatieberoep, ingesteld op 16 april 2021, strekt tot de nietigverklaring van de beschikking van de voorzitter van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna: RvVb) van 21 januari 2021 en van arrest nr. RvVb-A-2021-0730 van de RvVb van 11 maart 2021 in de zaak 2021-RvVb-0045-A.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. Het cassatieberoep is toelaatbaar verklaard bij beschikking van 28 mei 2021.

    De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partijen hebben een memorie van wederantwoord ingediend.

    VII-41.089-1/18

    Eerste auditeur An Van den broeck heeft op 24 september 2021 een verslag opgesteld, op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State.

    De verzoekende partijen hebben een verzoek tot voortzetting van de procedure teneinde te worden gehoord ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022.

    Staatsraad Pierre Lefranc heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Hans Van de Cauter, die verschijnt voor de verzoekende partijen, is gehoord.

    Eerste auditeur An Van den broeck heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

  3. Op 22 april 2020 verleent het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Beersel een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een eengezinswoning.

  4. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar verklaart het administratief beroep van de verzoekende partijen tegen voormelde vergunningsbeslissing op 23 juli 2020 onontvankelijk en onvolledig.

    VII-41.089-2/18

    5. In de bestreden beschikking van 21 januari 2021 stelt de voorzitter van de RvVb vast dat het beroep op het eerste gezicht laattijdig en bijgevolg klaarblijkelijk onontvankelijk is omdat uit de door de verzoekende partijen bijgebrachte stukken en het administratief dossier blijkt dat de kennisgeving van de bestreden beslissing aan de verzoekende partijen dateert van 30 juli 2020 zodat de termijn voor de verzoekende partijen om tegen deze beslissing beroep in te dienen derhalve verstreek op 14 september 2020 “met toepassing van artikelen 5 en 6 Procedurebesluit”, terwijl de verzoekende partijen hun beroep hebben ingediend met een aangetekende brief van 23 september 2020.

  5. Het bestreden arrest verklaart het beroep van de verzoekende partijen tegen voormelde beslissing van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar klaarblijkelijk onontvankelijk wegens laattijdigheid.

    IV. Ontvankelijkheid van het beroep

    Ambtshalve exceptie

    7. De bestreden beschikking van de voorzitter van de RvVb is geen in laatste aanleg gewezen beslissing in de zin van artikel 14, § 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

  6. Het cassatieberoep tegen de bestreden beschikking is niet ontvankelijk.

    Exceptie van de provincie

    9. De provincie werpt op dat de middelen die de verzoekende partijen aanvoeren ook hadden kunnen worden aangevoerd in de procedure voor de RvVb. Ze hebben dit kennelijk nagelaten, terwijl ze er wel degelijk van op de hoogte waren dat hun verzoekschrift onontvankelijk dreigde verklaard te worden wegens laattijdigheid. Zij besluit dat de middelen bijgevolg niet op ontvankelijke wijze voor het eerst in graad van cassatieberoep kunnen worden aangevoerd.

    VII-41.089-3/18

    Beoordeling

    10. De exceptie hangt samen met het onderzoek van de middelen.

    V. Onderzoek van de middelen

    1. Eerste middel

    Standpunt van de verzoekende partijen

    11. De verzoekende partijen voeren de schending aan van artikel 6 van het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (hierna: procedurereglement RvVb).

    De verzoekende partijen zetten uiteen dat artikel 6 van het procedurereglement RvVb onder meer bepaalt dat de betekening met een aangetekende brief, behalve in geval van bewijs van het tegendeel door de geadresseerde, geacht wordt plaats te vinden op de werkdag die valt na de datum van de poststempel van de aangetekende brief en dat de datum van de poststempel bewijskracht heeft zowel voor de verzending als voor de ontvangst. De RvVb past deze bepaling verkeerd toe, aangezien in het dossier van de provincie voor de RvVb de poststempel ontbrak die op het afgiftebewijs moet staan, alsook het afgiftebewijs zelf zodat de provincie niet bewijst dat ze haar beslissing op 30 juli 2020 heeft verstuurd zoals ze beweert. De bestreden beslissingen dienden voor de berekening van de beroepstermijn op de poststempel op het afgiftebewijs van de aangetekende zending gesteund te zijn, terwijl dit stuk door de provincie niet werd neergelegd. De RvVb heeft zijn beslissing verkeerdelijk gesteund op het buiten termijn neergelegde ontvangstbewijs en heeft artikel 6 van het procedurereglement RvVb dan ook verkeerd toegepast aangezien in het dossier van de provincie geen poststempel aanwezig is en het bewijs van verzending dus niet aangebracht is. De verzoekende partijen besluiten dat de RvVb, bij gebrek aan bewijsstuk van

    VII-41.089-4/18

    verzending, hen het voordeel van de twijfel had dienen te verlenen en hun beroep ontvankelijk had dienen te verklaren. Door te stellen dat het bewijs van verzending geleverd is door een bewijs van ontvangst dat geen poststempel bevat, geeft de RvVb aan artikel 6 van het procedurereglement RvVb een interpretatie die die bepaling niet toelaat. Indien de RvVb dit artikel correct had geïnterpreteerd, zou vastgesteld zijn dat de provincie de verzending niet bewees en zou hun beroep ontvankelijk zijn verklaard.

    Zij voegen toe dat zij in hun verantwoordingsnota voor de RvVb artikel 6 van het procedurereglement RvVb hebben geciteerd en er aldus op hebben gewezen hoe de bewijsvoering moest gebeuren. Door nadien in het bestreden arrest te verklaren dat de aangetekende zending op 30 juli 2020 is verstuurd, zonder een datum van poststempel aan te brengen, is niet bewezen dat de brief verstuurd werd, noch dat die door hen ontvangen werd. Er is immers geen poststempel op het bericht van ontvangst te zien waarop ook geen poststempel hoort te staan, maar enkel een zelfklever van de post met het referentienummer van de zending en een handtekening van de ontvanger of een bericht van niet-afgifte. Op het bericht van ontvangst is een zelfklever aangebracht en een bericht...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT