Décision judiciaire de Raad van State, 2 décembre 2021

Date de Résolution 2 décembre 2021
JuridictionCassatie
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 252.288 van 2 december 2021 in de zaak A. 232.683/VII-41.001

In zake : de NV IMMO FELIAN bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Pieter Jongbloet kantoor houdend te 3010 Leuven Oude Diestsesteenweg 13 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de PROVINCIE VLAAMS-BRABANT

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

1. Het cassatieberoep, ingesteld op 4 januari 2021, strekt tot de nietigverklaring van arrest nr. RvVb-A-2021-0339 van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna: RvVb) van 26 november 2020 in de zaak 1920-RvVb-0514-A.

II. Verloop van de rechtspleging

2. Het cassatieberoep is toelaatbaar verklaard bij beschikking van 19 maart 2021.

De verwerende partij heeft een memorie van antwoord en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

Eerste auditeur An Van den broeck heeft op 19 juli 2021 een verslag opgesteld, op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State.

VII-41.001-1/13

De verzoekende partij heeft een verzoek tot voortzetting van de procedure teneinde te worden gehoord ingediend.

De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 18 november 2021.

Staatsraad Pierre Lefranc heeft verslag uitgebracht.

Advocaat Pieter Jongbloet, die verschijnt voor de verzoekende partij, is gehoord.

Eerste auditeur An Van den broeck heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

III. Feiten

3. Met een besluit van 16 januari 2020 weigert de deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant (hierna: de provincie) aan verzoekende partij een omgevingsvergunning te verlenen voor “de regularisatie van een bestaande meergezinswoning”.

4. Het bestreden arrest verwerpt in korte debatten de 2 middelen van de verzoekende partij na vaststelling dat deze middelen betrekking hebben op overtollige motieven en niet tot de vernietiging van de bestreden vergunningsbeslissing van de deputatie kunnen leiden.

VII-41.001-2/13

IV. Onderzoek van de ontvankelijkheid

5. De provincie werpt op dat het verzoekschrift enkel onontvankelijke middelen bevat omdat de verzoekende partij enkel middelen opwerpt die zij in de procedure voor de RvVb ook reeds had kunnen opwerpen. Hoewel in de beschikking van 21 augustus 2020 waarin de RvVb bepaalt dat het beroep alleen korte debatten vereist, niet duidelijk vermeld werd op grond van welke overwegingen de RvVb van oordeel was dat in dit dossier enkel korte debatten vereist waren, had de verzoekende partij dit standpunt op verschillende momenten kunnen betwisten. De verzoekende partij heeft niet op de beschikking ‘korte debatten’ gereageerd, zelfs niet na ontvangst van het beknopte, maar duidelijke standpunt van de provincie. Dit had gekund binnen de oorspronkelijke termijn van dertig dagen waarbinnen alle partijen, en dus ook de verzoekende partij, een “nota korte debatten” konden indienen. Bovendien had de verzoekende partij zich ook kunnen verzetten tegen de schriftelijke behandeling van haar verzoekschrift en had ze op de zitting kunnen pleiten tegen de behandeling in korte debatten. Zij besluit dat de verzoekende partij zich tijdig had kunnen verzetten tegen de beweerde schendingen van diverse bepalingen, onder meer het recht van verdediging. Zij heeft echter geen gebruik gemaakt van de diverse gelegenheden om haar standpunt uiteen te zetten en beklaagt zich thans over schendingen van bepalingen die zij veel eerder in de procedure had kunnen opwerpen. Om die reden dient het verzoekschrift als onontvankelijk te worden afgewezen.

6. De verzoekende partij antwoordt dat de beschikking ter oproeping in korte debatten stelt dat aan de partijen een termijn van dertig dagen wordt verleend om een nota met opmerkingen over de in de beschikking gedane vaststellingen aan de RvVb en de overige partijen in het geding te bezorgen. Door het feit dat de ‘in de beschikking gedane vaststellingen’ zich beperkte tot de melding dat het beroep slechts korte debatten vereiste zonder meer, ziet zij niet in waarop zij kon antwoorden. Het staat volgens haar vast dat deze nota in geen enkel geval dient om te reageren op de nota van de provincie, hetgeen valt af te leiden uit de voor beide partijen gelijklopende termijn van 30 dagen. Ook al restte er haar nog een week na ontvangst van de nota van de provincie, het doel van de nota bij korte

VII-41.001-3/13

debatten is niet om te antwoorden op de nota van de provincie. Dit kan haar dan ook in geen enkele mate worden verweten. Zij stelt nog dat het haar daarenboven niet te doen is om de procedure in korte debatten an sich, zodat zij dan ook geen reden zag om zich tegen de procedure in korte debatten te verzetten. Zij rekende op een correcte eerbiediging van haar recht op verdediging en gelet op het gebrek aan enige reden waarom er werd besloten tot de korte debatten-procedure, kon zij zich dan ook tegen niets...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT