Décision judiciaire de Raad van State, 25 novembre 2021

Date de Résolution25 novembre 2021
JuridictionCassatie
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 252.219 van 25 november 2021 in de zaak A. 232.039/VII-40.938

In zake : Rade OKILJEVIC bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Pascal Mallien kantoor houdend te 1210 Brussel

Bolwerklaan 21 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de PROVINCIE ANTWERPEN

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het cassatieberoep, ingesteld op 17 oktober 2020, strekt tot de nietigverklaring van arrest nr. RvVb-A-2021-0031 van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna: RvVb) van 10 september 2020 in de zaak 1819-RvVb-0829-A.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. Het cassatieberoep is toelaatbaar verklaard bij beschikking van 26 november 2020.

    Verzoeker heeft een toelichtende memorie ingediend.

    Eerste auditeur-afdelingshoofd Ann Van Mingeroet heeft op 9 april 2021 een verslag opgesteld, op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State.

    VII-40.938-1/9

    Verzoeker heeft een verzoek tot voortzetting van de procedure teneinde te worden gehoord ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021.

    Staatsraad Pierre Lefranc heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Pascal Mallien, die verschijnt voor verzoeker, is gehoord.

    Eerste auditeur-afdelingshoofd Ann Van Mingeroet heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

  3. De deputatie van de provincieraad van Antwerpen (hierna: provincie) verleent op 11 april 2019 aan het OCMW van de stad Antwerpen (hierna: aanvrager) een omgevingsvergunning “voor het verkavelen van een onbebouwd perceel in zes bouwloten”.

  4. Het bestreden arrest verwerpt de vier middelen en bijgevolg het beroep van verzoeker tegen de vergunningsbeslissing van de provincie.

    VII-40.938-2/9

    IV. Onderzoek van de middelen

    1. Eerste middel

    Standpunt van verzoeker

    5. Verzoeker voert de schending aan van artikel 78, § 2, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning (hierna: OVD).

    Verzoeker betoogt dat het bestreden arrest vaststelt “dat men geenszins [uit] art. 78 § 2 [OVD] kan afleiden dat bestaande erfdienstbaarheden moeten worden vermeld in een vergunningsaanvraag. De [RvVb] gaat zelfs verder door te stellen dat het al dan niet bestaan van een erfdienstbaarheid van doorgang geen bekommernis mag zijn van de vergunningverlenende overheid. Dit zou een louter burgerrechtelijke discussie betreffen, overeenkomstig art. 144 Gw. De redenering van […] OCMW Antwerpen wordt dan ook gevolgd dat het eerste middel berust op een verkeerde lezing van art. 78 § 2 [OVD]. De redenering van de [RvVb] is echter behept met een redeneringsfout, de zogenaamde petitio principii. Art. 78 § 1 [OVD] wordt aangehaald om te stellen dat een erfdienstbaarheid geen bekommernis zou mogen zijn van de vergunningverlenende overheid, gelet op het aldaar herhaald principe dat een omgevingsvergunning geenszins de burgerlijke rechten kan schenden. […] In art. 78 § 2 wordt duidelijk weergegeven dat een omgevingsvergunning de door de mens gevestigde erfdienstbaarheden tenietdoet. Art. 78 § 2 is derhalve een uitzondering op de regel dat een...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT