Décision judiciaire de Raad van State, 21 octobre 2021

Date de Résolution21 octobre 2021
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 251.904 van 21 oktober 2021 in de zaak A. 229.787/VII-40.720

In zake : de NV DE MUNTER BRANDSTOFFEN bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Colin De Beir kantoor houdend te 9500 Geraardsbergen Pastorijstraat 19 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

het VLAAMSE GEWEST bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Bart Bronders kantoor houdend te 8400 Oostende Zandvoordestraat 444, bus 1 bij wie woonplaats wordt gekozen

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het beroep, ingesteld op 4 december 2019, strekt tot de nietigverklaring van het besluit van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw van 1 oktober 2019 waarbij de minister het beroep aangetekend tegen de beslissing van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (hierna: OVAM) van 9 november 2016 die de verzoekende partij aanmaant om, overeenkomstig artikel 22 van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (hierna: bodemdecreet van 27 oktober 2006), op de grond prioritair over te gaan tot bodemsanering voor de historische verontreiniging met minerale olie in het vaste deel van de aarde en het grondwater ter hoogte van het brandstoffendepot, ongegrond verklaart.

    VII-40.720-1/20

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    Auditeur Benny De Sutter heeft op 20 mei 2021 een verslag opgesteld.

    De verzoekende partij heeft een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend. De verwerende partij heeft een laatste memorie ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 30 september 2021.

    Staatsraad Pierre Lefranc heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Matthijs De Bruyn, die loco advocaat Colin De Beir verschijnt voor de verzoekende partij en advocaat Peter De Roover, die loco advocaat Bart Bronders verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

    Auditeur Benny De Sutter heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

    3.1. De verzoekende partij is eigenaar van een grond gelegen aan de Stationsstraat te Galmaarden, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie D, nr. 640/02 (hierna: de grond), waar zij een brandstoffendepot exploiteert.

    VII-40.720-2/20

    3.2. Op 17 juli 1996 ontvangt OVAM een verslag van oriënterend bodemonderzoek, opgemaakt in opdracht van de verzoekende partij met betrekking tot de grond waarop het brandstoffendepot is gevestigd.

    De evaluatie van dit onderzoek luidt:

    “In de bodem is geen verontreiniging met minerale olie aangetroffen ter hoogte van B01, B04, B06 en B07.

    In de tankparken komt lokaal een zware verontreiniging (>I-waarde) met minerale olie voor zoals aangetoond in B02 en B03. In B03 is daarnaast een lichte verontreiniging met vluchtige aromaten aangetroffen.

    Ter hoogte van de loskaai zijn in B05 een lichte verontreiniging met minerale olie en sporen van vluchtige aromaten aangetroffen.

    In het grondwater van B03 zijn sporen van minerale olie en vluchtige aromaten aangetroffen. In het grondwater van B07, dat als uitstromend grondwater mag beschouwd worden, is geen verontreiniging aangetroffen. De lokale verontreiniging in de tankparken is vermoedelijk veroorzaakt door lekkage aan leidingen of kranen of kleinere calamiteiten met de tanks. Het laterale en vertikale verspreidingsrisico op deze site is beperkt gezien de overwegend lemige tot kleiige bodem”.

    Op 23 juli 2009 maant OVAM de verzoekende partij aan tot het uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek met betrekking tot de grond. De verzoekende partij tekent geen beroep aan tegen die beslissing en laat een beschrijvend bodemonderzoek uitvoeren. Het verslag ervan wordt op 10 november 2011 aan OVAM bezorgd.

    Het besluit over de verontreiniging op de grond luidt:

    “Q-zin (verontreiniging 1):

    Er komt een historische bodemverontreiniging voor met minerale olie in het vaste deel van de aarde en in het grondwater ter hoogte van het brandstoffendepot. De verontreiniging is ontstaan op dit perceel. De vastgestelde bodemverontreiniging geeft aanleiding tot bodemsanering. P-zin (verontreiniging 2): Er komt een historische bodemverontreiniging voor met PAK’s in het vaste deel van de aarde ter hoogte van P310. De verontreiniging is ontstaan op dit perceel. De richtwaarde wordt overschreden voor één of meerdere genormeerde parameters maar er is voor het vaste deel van de aarde geen noodzaak tot bodemsanering en/of op basis van de analyses van het grondwater zijn er duidelijke aanwijzingen dat de richtwaarden voor het

    VII-40.720-3/20

    vaste deel van de aarde worden overschreden maar er is geen noodzaak tot bodemsanering”.

    Op 9 december 2011 verklaart OVAM het beschrijvend bodemonderzoek conform. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek besluit OVAM dat bodemsanering is vereist voor de vastgestelde historische bodemverontreiniging.

    3.3. Bij brieven van 7 maart 2012 en 24 mei 2012 vraagt de verzoekende partij, in haar hoedanigheid van exploitant respectievelijk eigenaar, aan OVAM vrijstelling van de saneringsplicht.

    3.4. Bij besluit van 12 juli 2012 wijst de bevoegde Vlaamse minister de grond aan als grond met een ernstige historische bodemverontreiniging waar bodemsanering prioritair moet plaatsvinden.

    Met een schrijven van 19 juli 2012 bezorgt OVAM de verzoekende partij een afschrift van dit ministerieel besluit. OVAM wijst in dit schrijven op de mogelijkheid om tegen dit besluit in rechte op te komen bij de Raad van State. De verzoekende partij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

    3.5. Op 9 november 2016 maant OVAM de verzoekende partij aan om, overeenkomstig artikel 22 van het bodemdecreet van 27 oktober 2006, over te gaan tot bodemsanering.

    Met een aangetekend schrijven van 8 december 2016 dient de verzoekende partij bij de Vlaamse minister een bestuurlijk beroep in tegen de voormelde beslissing.

    3.6. Bij besluit van 1 oktober 2019 verklaart de minister het beroep ongegrond en bevestigt hij de beslissing van OVAM van 9 november 2016.

    Dit is het bestreden besluit.

    VII-40.720-4/20

    IV. Onderzoek van de middelen

    1. Eerste middel

    Standpunt van de partijen

    4. De verzoekende partij voert de schending aan van artikel 3 van de wet van 29 juli 1991 ‘betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen’ (hierna: motiveringswet) en van het zorgvuldigheidsbeginsel:

    “doordat de verwerende partij letterlijk overweegt in het bestreden besluit dat ‘in casu de beroepster op 9 november 2016 overeenkomstig artikel 22 Bodemdecreet van 27 oktober 2006 werd aangemaand prioritair over te gaan tot bodemsanering voor de historische bodemverontreiniging’ en dat ‘de beroepster op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen een termijn van negentig dagen na ontvangst van de aanmaning, een aanvraag tot vrijstelling van saneringsplicht bij de OVAM moest indienen conform artikel 52 Vlarebo-besluit van 14 december 2007’ en dat ‘de beroepster dit niet gedaan heeft, zodat de OVAM niet verplicht was om hierover te oordelen’, terwijl de verzoekende partij wel degelijk reeds op 7 maart 2012 (in haar hoedanigheid van exploitant) […] én op 24 mei 2012 (in haar hoedanigheid van eigenaar) […] een aanvraag tot vrijstelling van de saneringsplicht indiende bij de OVAM en deze laatste zèlf bevestigde in haar schrijven van 2 juli 2012 dat de beide standpunten (van de verzoekende partij) werden ‘opgenomen in het dossier van de grond, overeenkomstig artikel 52, tweede lid van het Vlarebo’ én dat ‘Van zodra er een saneringsplicht wordt opgelegd overeenkomstig artikel 22 van het Bodemdecreet’ zou worden overgegaan tot beoordeling van beide standpunten […], en terwijl uit de rechtspraak van uw Raad blijkt dat de motivering de beslissing maar zal kunnen schragen […] wanneer zij duidelijk, niet tegenstrijdig, juist, pertinent, concreet, precies en volledig is […], zodat de redengeving van het bestreden besluit, precies omwille van het feit dat het steunt op een feitelijk en juridisch verkeerde beoordeling/inschatting van de situatie, niet afdoende is, en de verwerende partij bijgevolg ook getuigt van een onzorgvuldige besluitvorming”.

  3. De verwerende partij antwoordt dat artikel 52 van het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (hierna: Vlarebo) op straffe van niet-ontvankelijkheid vereist dat de persoon die

    VII-40.720-5/20

    overeenkomstig artikel 22 van het bodemdecreet van 27 oktober 2006 wordt aangemaand, binnen een termijn van 90 dagen na de aanmaning zijn gemotiveerd standpunt inzake de vrijstelling van saneringsplicht aan OVAM overmaakt. De brieven van 7 maart 2012 en 24 mei 2012 voldoen niet aan die voorwaarde...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT