Décision judiciaire de Raad van State, 14 octobre 2021

Date de Résolution14 octobre 2021
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 251.845 van 14 oktober 2021 in de zaak A. 226.240/VII-40.383

In zake : 1. Leonard KAISZ 2. Lutgarde MAESEN bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Zvonimir Miskovic kantoor houdend te 3600 Genk André Dumontlaan 27 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD VAN LIMBURG

Tussenkomende partij:

de BVBA DE MOLLER gevestigd te 3690 Zutendaal Kempenseweg 61

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het beroep, ingesteld op 22 september 2018, strekt tot de nietigverklaring van het besluit van de deputatie van de provincieraad van de provincie Limburg van 19 juli 2018 waarbij het beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Zutendaal van 5 maart 2018, houdende het verlenen van een milieuvergunning aan de bvba De Moller voor het exploiteren van een detailhandel, niet wordt ingewilligd en de beroepen beslissing wordt bevestigd mits een wijziging wat betreft rubriek 15.1.1 (stallen van niet-personenwagens).

    VII-40.383-1/19

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord en de verzoekende partijen hebben een memorie van wederantwoord ingediend.

    De bvba De Moller heeft een verzoekschrift tot tussenkomst ingediend. De tussenkomst is toegestaan bij beschikking van 13 november 2018.

    Auditeur Benny De Sutter heeft een verslag opgesteld.

    De verzoekende partijen hebben een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 30 september 2021.

    Kamervoorzitter Eric Brewaeys heeft verslag uitgebracht.

    Auditeur Benny De Sutter heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

    3.1. Op 22 november 2017 dient de BVBA De Moller bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Zutendaal een aanvraag in voor een milieuvergunning met het oog op het exploiteren van een detailhandel voor verkoop aan particulieren op een terrein aan de Kempenseweg 61 in Zutendaal, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie B, nrs. 332Z2 en 332W2.

    VII-40.383-2/19

    Het terrein is volgens het gewestplan Hasselt-Genk gelegen in woongebied met landelijk karakter.

    3.2. De vergunning wordt gevraagd voor het stallen van vier niet-personenwagens en de opslag van 5.000 liter propaan en butaan in verplaatsbare recipiënten en 3.000 liter stookolie in een bovengrondse dubbelwandige houder.

    3.3. Er wordt een openbaar onderzoek gehouden. De verzoekende partijen dienen een bezwaarschrift in.

    3.4. Bij besluit van 5 maart 2018 verleent het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Zutendaal de gevraagde milieuvergunning.

    De verzoekende partijen stellen bij de deputatie van de provincieraad van Limburg bestuurlijk beroep in tegen deze beslissing.

    De afdeling GOP Milieuvergunningen verleent op 30 mei 2018 een gunstig advies. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar geeft op 13 juni 2018 een voorwaardelijk gunstig stedenbouwkundig advies. Na de verzoekende partijen te hebben gehoord, adviseert de provinciale milieuvergunningscommissie op 18 juni 2018 unaniem om het beroep niet in te willigen en om de vergunning te verlenen voor een periode van 20 jaar, mits wijziging van rubriek 15.1.1 (stallen van drie voertuigen in plaats van vijf).

    3.5. Op 19 juli 2018 beslist de deputatie van de provincieraad van Limburg om het bestuurlijk beroep niet in te willigen en verleent zij de gevraagde vergunning, mits vervanging van rubriek 15.1.1. Dit is het bestreden besluit, dat als volgt luidt:

    “Gelet op de ligging van de inrichting in een woongebied met landelijk karakter volgens het Gewestplan;

    Dat de inrichting niet begrepen is binnen een goedgekeurd RUP, BPA of een vergunde niet vervallen verkaveling;

    VII-40.383-3/19

    Overwegende dat op 5 maart 2018 een voorwaardelijke stedenbouwkundige vergunning werd verleend voor het oprichten van een gasopslagplaats, het aanpassen en regulariseren van een bestaand magazijn en het regulariseren van klinkerverharding; dat het beroep tegen dit besluit onontvankelijk werd verklaard wegens laattijdigheid;

    Overwegende dat, vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten, gesteld kan worden dat de uit te voeren activiteiten, die het voorwerp zijn van de vergunningsaanvraag verenigbaar zijn met de voorschriften die gelden voor bovenvermeld(e) gebied(en) mits het strikt naleven van de op 5 maart 2018 verleende stedenbouwkundige vergunning; Overwegende dat de aanvraag het regulariseren beoogt van een detailhandel voor verkoop aan particulieren;

    Dat de aanvraag de opslag van 3000 l stookolie in bovengrondse dubbelwandige houder betreft, de opslag van 5000 l propaan- en butaangas in flessen op het achterliggende gedeelte van het terrein, de opslag van 400 l natriumhypochloriet in kleine verpakkingen in het winkelmagazijn en het stallen van 3 voertuigen;

    Overwegende dat tijdens het openbaar onderzoek 1 bezwaar werd ingediend (door huidige beroepers) met dezelfde inhoud als voorliggend beroep;

    Dat het voorwerp van huidige aanvraag verschilt van de exploitatie zoals voorheen werd vergund en uitgebaat door de heer Bobbaers aangezien de opslaghoeveelheden sterk verminderd (gehalveerd) zijn t.o.v. de vergunning verleend in 2016; dat de inrichting het in casu wel degelijk aan de definitie van detailhandel of kleinhandel beantwoordt mede gelet op de aangevraagde opslaghoeveelheden;

    Dat onderzoek uitgewezen heeft dat mits een zorgvuldige exploitatie schadelijke effecten voor de bodem en het grondwater van deze exploitatie als aanvaardbaar worden ingeschat;

    Dat gezien de ligging langs de drukke gewestweg N730 en het kleinschalige karakter van de handelszaak de geluidshinder ten gevolge van deze exploitatie eveneens als aanvaardbaar worden ingeschat;

    Dat de werkwijze van lossen van vrachtwagens op een andere wijze gebeurt dan bij de vorige vergunninghouder, de heer Bobbaers; dat slechts 1 heftruck (deze van de exploitant zelf) wordt gebruikt teneinde de tijdelijk en occasionele geluidshinder afkomstig van de heftruck zoveel mogelijk te beperken;

    Dat het aspect externe veiligheid gelet op het soort activiteit, bijzondere aandacht verdient;

    Dat de gevraagde gasflessen van butaan en propaan gestockeerd worden op het achterste gedeelte van het terrein in open lucht op een betonnen vloerplaat op 5 m van de perceelsgrens; dat de gasflessen gestapeld worden in afsluitbare en stapelbare metalen hekwerken; dat AGOP milieu besluit dat de beoogde opslagplaats voldoet aan de wettelijk Vlarem bepalingen dienaangaande en aan de vereiste scheidingsafstanden; dat de exploitant inmiddels over het keuringsattest van de stookoliehouder beschikt; dat de exploitant tijdens de hoorzitting voor de PMVC verklaard heeft dat hij zich bewust is van de problemen die zijn voorganger creëerde met zijn buren, zijnde huidige beroepers; dat de exploitant aangeeft dat hij de

    VII-40.383-4/19

    inrichting als een goed huisvader en op ordelijke wijze wenst te exploiteren en dit in overleg met de buren alsook met strikte opvolging van de Vlarem bepalingen; dat de exploitant ook verklaarde dat hij steeds bijschoolt om zijn bedrijf op veilige en wettelijke wijze te exploiteren; dat onderzoek heeft uitgewezen dat niet 5 maar 3 autovoertuigen worden gestald; dat rubriek 15.1.1 in die zin in artikel 2 van dit besluit gewijzigd wordt;

    Overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage II bij de Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieu-effectenbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (zgn. MER-richtlijn); dat de aanvraag valt onder het toepassingsgebied van de Omzendbrief LNE 2011/1-milieuffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C 435/09, Europese Commissie tegen België) van 22 juli 2011 ( BS 31 augustus 2011);

    Overwegende dat de aanvraag werd getoetst aan de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage III bij voormelde MER-richtlijn (overgenomen in bijlage II bij het DABM); dat in het licht van de concrete kenmerken van het project, de concrete plaatselijke omstandigheden en de concrete kenmerken van de potentiële milieueffecten geen aanzienlijke milieueffecten moeten verwacht worden; dat, gelet op hetgeen voorafgaat alsook hetgeen werd besproken m.b.t. de milieuhygiënische aspecten, kan gesteld worden dat geen MER moet worden opgemaakt;

    Overwegende dat door het afleveren van de milieuvergunning volgens de beoordelingsschema’s vermeld in artikel 3§1 van het uitvoeringsbesluit van 20 juli 2006, gewijzigd op 14 oktober 2011, betreffende de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT