Décision judiciaire de Raad van State, 21 janvier 2021
Date de Résolution | 21 janvier 2021 |
Juridiction | Nietigverklaring |
Nature | Arrest |
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
VIIe KAMER
A R R E S T
nr. 249.541 van 21 januari 2021 in de zaak A. 225.926/VII-40.361
In zake : de NV HELI SERVICE BELGIUM bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Peter Flamey kantoor houdend te 2018 Antwerpen Jan Van Rijswijcklaan 16 bij wie woonplaats wordt gekozen
tegen :
de DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD VAN VLAAMS-BRABANT bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Karel Van Alsenoy kantoor houdend te 1000 Brussel A. Dansaertstraat 92 bij wie woonplaats wordt gekozen
Tussenkomende partij:
Bruno DRIESKENS bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Kurt Stas en Filip De Preter kantoor houdend te 1000 Brussel Keizerslaan 3 bij wie woonplaats wordt gekozen
--------------------------------------------------------------------------------------------------
I. Voorwerp van het beroep
-
Het beroep, ingesteld op 16 augustus 2018, strekt tot de
nietigverklaring van het besluit van de deputatie van de provincieraad van
Vlaams-Brabant van 12 juli 2018 waarbij het bestuurlijk beroep tegen de beslissing
van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente
Sint-Pieters-Leeuw van 15 juni 2015, houdende het verlenen aan de nv Heli
Service Belgium van de milieuvergunning voor het verder exploiteren van een
VII-40.361-1/18
‡CBBVKAHAH-BEEBHBV‡
helihaven, gelegen aan de Brabantsebaan 140 te Sint-Pieters-Leeuw, zonder
voorwerp wordt verklaard.
II. Verloop van de rechtspleging
-
De verwerende partij heeft een memorie van antwoord
ingediend en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord
ingediend.
Bruno Drieskens heeft een verzoekschrift tot tussenkomst
ingediend. De tussenkomst is toegestaan bij beschikking van 27 september 2018.
Eerste auditeur Ronny Vercruyssen heeft een verslag opgesteld.
De verzoekende partij heeft een verzoek tot voortzetting van het
geding en een laatste memorie ingediend. De verwerende partij heeft een laatste
memorie ingediend.
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft
plaatsgevonden op 12 november 2020.
Staatsraad Peter Sourbron heeft verslag uitgebracht.
Advocaat Glenn Declercq, die loco advocaat Peter Flamey
verschijnt voor de verzoekende partij en advocaat Karel Van Alsenoy, die
verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.
Eerste auditeur Ronny Vercruyssen heeft een met dit arrest
eensluidend advies gegeven.
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der
talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973.
VII-40.361-2/18
‡CBBVKAHAH-BEEBHBV‡
III. Feiten
3.1. De verzoekende partij exploiteert te Sint-Pieters-Leeuw een
helihaven. De inrichting is gelegen op percelen die overeenkomstig het gewestplan
Halle-Vilvoorde-Asse, vastgesteld bij koninklijk besluit van 7 maart 1977,
bestemd zijn tot landschappelijk waardevol agrarisch gebied.
3.2. Op 18 maart 2015 dient zij een milieuvergunningsaanvraag in
voor het verder exploiteren van de helihaven.
3.3. Bij besluit van 15 juni 2015 verleent het college van
burgemeester en schepenen van de gemeente Sint-Pieters-Leeuw de gevraagde
vergunning voor een termijn eindigend op 7 mei 2018.
3.4. Tegen deze vergunningsbeslissing stelt de tussenkomende
partij op 28 juli 2015 beroep in bij de deputatie van de provincieraad van
Vlaams-Brabant.
3.5. Met een besluit van 19 november 2015 verwerpt de deputatie
van de provincieraad van Vlaams-Brabant het beroep.
3.6. Bij arrest nr. 241.145 van 29 maart 2018 vernietigt de Raad van
State het deputatiebesluit van 19 november 2015 op grond van de volgende
motieven:
“Het wordt niet betwist dat de vergunde helihaven overeenkomstig het van toepassing zijnde gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse, vastgesteld bij koninklijk besluit van 7 maart 1977, gelegen is in landschappelijk waardevol agrarisch gebied, waarvoor de bestemmingsvoorschriften neergelegd in de artikelen 11.4.1 en 15.4.6.1 van het inrichtingsbesluit gelden.
In de eerste plaats vereist artikel 11.4.1 van het inrichtingsbesluit dat de overheid nagaat of de te vergunnen inrichting in overeenstemming is met de bestemming agrarisch gebied. Dergelijke gebieden zijn volgens voormelde bepaling bestemd voor de ‘landbouw in de ruime zin’ en zij mogen ‘[b]ehoudens bijzondere bepalingen [...] enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens
VII-40.361-3/18
‡CBBVKAHAH-BEEBHBV‡
‡CBBVKAHAH-BEEBHBV‡
verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven’. […] In antwoord op de aanspraak geformuleerd in het beroepschrift van verzoeker -in de bestreden beslissing samengevat als ‘Uitbating strijdig met het gewestplan’- overweegt de verwerende partij: ‘De helikopters vertrekken en landen op grasterrein. Het overvliegen in de lucht van een (landschappelijk waardevol) agrarisch gebied noch het uitvoeren van een vertrek of aankomst van de helikopters hebben enige impact op de planologische bestemming’. Voorts wordt in de bestreden beslissing bij de ‘Evaluatie’ van het door de tussenkomende partij naar voor gebrachte argument dat de aanvraag ‘bestemmingsongevoelig’ is, overwogen dat de ‘beperkte vergunningstermijn van 5 jaar in dit geval, [...] bedoeld [is] om zich in orde te stellen met de voorschriften van Vlarem II en [...] dus [verschilt] van een maximale herlocalisatietermijn van 5 jaar zoals deze in toepassing van art. 5.6.7. van de VCRO kan verleend worden wanneer de verdere uitbating van de inrichting de goede ruimtelijke ordening zou schaden, de ruimtelijke draagkracht van het gebied zou overschreden worden en de voorziene verweving van functies de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving in het gedrang zou brengen of verstoren’ en tevens dat de hervergunningsaanvraag ‘geen wijzigende impact’ heeft, niet alleen ‘op de aard en het gebruik van de omgeving’ maar ook op ‘de ruimtelijke draagkracht van het gebied’ en ‘de verweving van functies en de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving niet in het gedrang [brengt]’. […] Geplaatst voor de moeilijkheid om uit een wanordelijke woordenkraam de dragende motieven voor het verlenen van de bestreden milieuvergunning af te leiden, neemt de Raad van State aan dat de verwerende partij van oordeel was dat een helihaven, die enkel bestaat uit een grasterrein dat dient als landings- en opstijgplaats en waarbij volledig abstractie wordt gemaakt van alle andere activiteiten op de site die geheel of deels in functie staan van de luchtvaart, niet getoetst moet worden aan de planologische bestemmingsvoorschriften.
In die lezing is het bestreden besluit onwettig omdat zelfs in geval de milieuvergunningsplichtige activiteiten niet gepaard gaan met werken of handelingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is, de milieuvergunningsaanvraag verplicht aan de geldende plannen van aanleg getoetst moet worden. Het voorwerp van een milieuvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een terrein voor het landen en opstijgen van helikopters, ook al is het onverhard, slaat wel degelijk op het gebruik van de grond voor welbepaalde doeleinden. Het feit dat de helikopters zich in de lucht verplaatsen, doet daar geen afbreuk aan.
Bijgevolg volstaat de gegrondheid van verzoekers grief dat de verwerende partij ten onrechte is uitgegaan van de ‘bestemmingsongevoeligheid’ van de aangevraagde activiteiten, om tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing te besluiten. Om tot dit besluit te komen hoeft de speculatieve toepassing van de bepalingen van het VCRO die onder bepaalde voorwaarden toelaten om bij het verlenen van de milieuvergunning af te wijken van de planologische voorschriften, niet te worden betrokken. Die afwijkingsmogelijkheid vormt immers niet de grondslag voor het bestreden besluit. Voor de planologische inpasbaarheid van een inrichting doet het
VII-40.361-4/18
evenmin ter zake dat de vergunde activiteiten, in omvang, duur of frequentie beperkt zijn en de hinderlijkheid ervan de grenzen van het aanvaardbare niet zou overschrijden”.
3.7. In het kader van de herneming van de beroepsprocedure tegen de
vergunningsbeslissing van het college van burgemeester en schepenen van de
gemeente Sint-Pieters-Leeuw van 15 juni 2015 wordt advies uitgebracht door:
-
de afdeling Adviseren en Participeren Lokaal op 24 april 2018 (ongunstig over
de aanvraag);
-
de afdeling Milieuvergunningen op 17 mei 2018 (ongunstig);
-
de Provinciale Milieuvergunningscommissie op 5 juni 2018 (beroep zonder
voorwerp verklaren omdat de termijn van de beroepen milieuvergunning
inmiddels is verstreken).
3.8. Met het thans bestreden besluit van 12 juli 2018 stelt de
deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant vast dat “de einddatum van de
vergunning voor de helihaven verstreken [is], zodat er aanleiding toe is het beroep
tegen […] de milieuvergunning [van 15 juni 2015] zonder voorwerp te verklaren”.
IV. Onderzoek van het enige middel
Standpunt van de partijen
-
-
In een enig middel wordt de schending aangevoerd van de
artikelen 23, § 1, en 30, § 5, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de
milieuvergunning, artikel 387, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014
betreffende de omgevingsvergunning (hierna: omgevingsvergunningsdecreet), de
devolutieve werking van het administratief beroep, de formele- en de
materiëlemotiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel.
De verzoekende partij adstrueert het enige middel als volgt:
“[…] De Deputatie heeft bij besluit van 12 juli 2018 opnieuw uitspraak gedaan inzake het administratief beroep van de heer Drieskens tegen de milieuvergunningsbeslissing van het Schepencollege dd. 15 juni 2015, waarbij het college van burgemeester en schepenen de milieuvergunning
VII-40.361-5/18
‡CBBVKAHAH-BEEBHBV‡
‡CBBVKAHAH-BEEBHBV‡
heeft verleend tot 7 mei 2018, en dit naar aanleiding van het vernietigingsarrest van de Raad van State van 29 maart 2018. […]...
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI