Décision judiciaire de Raad van State, 25 mai 2020

Date de Résolution25 mai 2020
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 247.613 van 25 mei 2020 in de zaak A. 224.324/VII-40.176

In zake : de NV PRO DOMO bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Donatienne Ryckbost en Emmanuel Ryckbost kantoor houdend te 8400 Oostende E. Beernaertstraat 80 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

het VLAAMSE GEWEST bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Bart Bronders kantoor houdend te 8400 Oostende Archimedesstraat 7 bij wie woonplaats wordt gekozen

--------------------------------------------------------------------------------------------------

I. Voorwerp van het beroep

  1. Het beroep, ingesteld op 23 januari 2018, strekt tot de nietigverklaring van het besluit van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw van 20 november 2017 dat – het beroep van de verzoekende partij tegen het besluit van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (hierna: OVAM) van 25 juni 2015 dat de verzoekende partij niet vrijstelt van de verplichting om de bodemsanering uit te voeren voor de historische bodemverontreiniging met minerale olie en BTEX in het vaste deel van de aarde en het grondwater en de drijflaag die tot stand gekomen is op de grond, ongegrond verklaart, – het voormelde besluit van de OVAM bevestigt, – besluit dat de verzoekende partij niet aantoont dat zij voldoet aan de voorwaarden van artikel 23, § 2, van het decreet van 27 oktober 2006

    VII-40.176-1/21

    ʻbetreffende de bodemsanering en de bodembeschermingʼ (hierna: bodemdecreet).

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    Adjunct-auditeur Benny De Sutter heeft een verslag opgesteld.

    De verzoekende partij heeft een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend. De verwerende partij heeft een laatste memorie ingediend.

    Met akkoord van alle partijen is de zaak behandeld overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 12 van 21 april 2020 „met betrekking tot de verlenging van de termijnen van de rechtspleging voor de Raad van State en de schriftelijke behandeling van de zaken‟, waarvan de termijn is verlengd bij koninklijk besluit van 4 mei 2020 en 18 mei 2020.

    Adjunct-auditeur Benny De Sutter heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Ingevolge de mededeling van dit advies aan de partijen op 4 mei 2020, is het debat gesloten en is de zaak in beraad genomen.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    VII-40.176-2/21

    III. Feiten

    3.1. Op 26 juni 1987 koopt de verzoekende partij een terrein van de nv Esso, gelegen aan de Herderstraat 2 te Hasselt, kadastraal gekend als Hasselt, 3e afdeling, sectie C, nr. 365t. Dit terrein werd eerder gebruikt voor de opslag van petroleumproducten.

    In de authentieke akte staat onder meer vermeld:

    “Op het eigendom werd een opslag-depot voor petroleumprodukten geëxploiteerd en dientengevolge is een hoeveelheid van die produkten in de bodem gedrongen; in dat verband neemt koopster alle verantwoordelijkheid op zich en vrijwaart zij verkoopster tegen elke vordering van derden; in deze context heeft verkoopster aan de koopster het rapport nummer RES-11081, met bijgevoegd plan nummer 8611-100, overhandigd dat op twee en twintig december negentien honderd zes en tachtig werd opgesteld door de N.V. SGS Depauw en Stokoe, Polderdijkweg, Antwerpen”.

    3.2. Op verzoek van de afdeling Milieu-inspectie laat de verzoekende partij in 1998-1999 een oriënterend bodemonderzoek uitvoeren. Dit onderzoek leidt tot de conclusie dat zowel de bodem als het grondwater zwaar verontreinigd zijn, dat er een drijflaag van olie aanwezig is en dat het om een historische bodemverontreiniging gaat. De OVAM vraagt een bijkomend onderzoek. Nadat dit is bezorgd, laat de OVAM op 8 juli 1999 weten van oordeel te zijn dat er ernstige aanwijzingen zijn dat de gronden zijn aangetast door een historische bodemverontreiniging die een ernstige bedreiging vormt. Zij stelt dat een beschrijvend bodemonderzoek zich opdringt en deelt mee dat zij zal voorstellen het perceel aan te wijzen als historisch verontreinigde grond waar bodemsanering moet plaatsvinden.

    Bij verschillende besluiten van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw van 13 maart 2001 worden de percelen nrs. 365t en 365w aangewezen als historisch verontreinigde gronden waar bodemsanering moet plaatsvinden.

    VII-40.176-3/21

    3.3. Op 10 april 2001 maant de OVAM de verzoekende partij bij toepassing van artikel 31, § 1, van het decreet van 22 februari 1995 „betreffende de bodemsanering‟ (hierna: bodemsaneringsdecreet) aan om over te gaan tot het opmaken van een beschrijvend bodemonderzoek. Zij wijst er de verzoekende partij op dat zij, indien zij meent te voldoen aan de voorwaarden van artikel 31, § 2 of § 3, van het bodemsaneringsdecreet tot vrijstelling van saneringsplicht, binnen de dertig dagen na ontvangst van deze aanmaning, op straffe van verval, haar standpunt daarover aan de OVAM moet meedelen.

    3.4. De verzoekende partij vraagt niet om van de saneringsplicht te worden vrijgesteld. Zij laat in de loop van 2001 en 2002 een beschrijvend bodemonderzoek uitvoeren.

    3.5. Op 24 april 2003 wordt dit beschrijvend bodemonderzoek conform verklaard en wordt de verzoekende partij aangemaand tot het opstellen en indienen van een bodemsaneringsproject binnen de 150 dagen. Tevens wordt gemeld dat tegen deze beslissing administratief beroep kan worden aangetekend bij de Vlaamse regering, bij toepassing van artikel 23 van het bodemsaneringsdecreet.

    3.6. Op 22 mei 2003 tekent de verzoekende partij bestuurlijk beroep aan. Zij vraagt om bij toepassing van artikel 31, § 2, van het bodemsaneringsdecreet te worden vrijgesteld van verdere “saneringsplicht”.

    3.7. Bij beslissing van 13 november 2006 wordt het beroep van de verzoekende partij door de bevoegde minister verworpen en wordt de in eerste aanleg genomen beslissing bevestigd.

    3.8. Bij arrest van 30 maart 2007 wordt de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het ministerieel besluit van 13 november 2006 verworpen. Bij navolgend arrest van 25 juni 2009 wordt het verzoek tot nietigverklaring onontvankelijk bevonden.

    VII-40.176-4/21

    3.9. Op 30 januari 2015 maant de OVAM de verzoekende partij, in haar hoedanigheid van eigenaar, overeenkomstig artikel 22 van het bodemdecreet aan tot het uitvoeren van een bodemsanering op het betrokken perceel.

    3.10. Met een aangetekend schrijven van 28 april 2015 dient de verzoekende partij een gemotiveerde aanvraag tot vrijstelling van de saneringsplicht in, op grond van artikel 23, § 2, van het bodemdecreet.

    3.11. Bij beslissing van 25 juni 2015 oordeelt de OVAM dat de verzoekende partij niet aantoont dat zij conform de bepalingen van artikel 23, § 2, van het bodemdecreet niet verplicht is om tot bodemsanering over te gaan. De OVAM oordeelt meer bepaald dat de verzoekende partij niet aantoont dat zij op het ogenblik dat zij eigenaar werd van de grond niet op de hoogte was of behoorde te zijn van de bodemverontreiniging.

    3.12. Op 23 juli 2015 tekent de verzoekende partij administratief beroep aan tegen de beslissing van de OVAM van 25 juni 2015.

    3.13. Met het bestreden ministerieel besluit van 20 november 2017 wordt het beroep van de verzoekende partij ongegrond verklaard. In het besluit wordt onder meer overwogen:

    “dat beroepster eigenaar werd van de grond op 26 juni 1987; dat deze datum geldt als tijdstip voor het beoordelen van de kennisvoorwaarde; dat de kennisvoorwaarde verbonden is met de zorgvuldigheidsplicht; dat een eigenaar moet worden geacht de verontreiniging te kennen als aangenomen kan worden dat een zorgvuldig eigenaar het nodige zou hebben gedaan om zich op de hoogte te stellen betreffende de verontreiniging; dat de zorgvuldigheidsplicht moet gekaderd worden in de tijdsgeest; dat rekening moet gehouden worden met hoe een zorgvuldig optreden algemeen werd ingevuld op het ogenblik van de overdracht van het verontreinigde terrein; dat verder ook rekening dient gehouden te worden met de andere elementen zoals opgesomd in artikel 50 Vlarebo;

    Overwegende dat niettegenstaande er op het ogenblik van de verwerving nog geen regelgeving met betrekking tot bodemverontreiniging was; [dat] in de authentieke akte immers volgende clausule was opgenomen: ʻop het eigendom werd een opslag-depot voor petroleumproducten geëxploiteerd en dientengevolge is een hoeveelheid van die producten in de bodem gedrongen; in dat verband neemt koopster alle verantwoordelijkheid

    VII-40.176-5/21

    volledig op zich en vrijwaart zij verkoopster tegen elke vordering van derden; in deze context heeft verkoopster aan de koopster het rapport nummer RES-11081, met bijgevoegd plan nummer 8611-100, overhandigd dat op twee en twintig december negentien honderd zes en tachtig werd opgesteld door de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT