Décision judiciaire de Raad van State, 11 mai 2020

Date de Résolution11 mai 2020
JuridictionCassatie
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 247.518 van 11 mei 2020 in de zaak A. 228.785/VII-40.603

In zake : de commanditaire vennootschap naar Duits recht

LIDL BELGIUM GmbH & Co. KG bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Dominique Devos, Filip De Preter en Bert Van Herreweghe kantoor houdend te 1000 Brussel Keizerslaan 3 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

--------------------------------------------------------------------------------------------------

I. Voorwerp van het beroep

  1. Het cassatieberoep, ingesteld op 7 augustus 2019, strekt tot de nietigverklaring van arrest nr. RvVb-A-1819-1138 van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna: RvVb) van 25 juni 2019 in de zaak 1718-RvVb-0336-A.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. Het cassatieberoep is toelaatbaar verklaard bij beschikking van 26 augustus 2019.

    De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    VII-40.603-1/16

    Eerste auditeur Wouter De Cock heeft een verslag opgesteld, op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020.

    Staatsraad Pierre Lefranc heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Adrian De Weerdt, die loco advocaten Dominique Devos, Filip De Preter en Bert Van Herreweghe verschijnt voor de verzoekende partij, is gehoord.

    Eerste auditeur Wouter De Cock heeft advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

  3. Met een besluit van 26 oktober 2017 weigert de deputatie van de provincieraad van Antwerpen (hierna: deputatie) aan de verzoekende partij een stedenbouwkundige vergunning te verlenen “voor het oprichten van een handelsruimte met parking na het slopen van bestaande bebouwing”.

  4. Het bestreden arrest verwerpt de vordering van de verzoekende partij tot vernietiging van de vergunningsbeslissing van de deputatie.

    VII-40.603-2/16

    IV. Onderzoek van het eerste middel

    Standpunt van de verzoekende partij

    5. De verzoekende partij voert de schending aan van (de toepasselijke historische versie van) de artikelen 2.2.5, 4.3.1 en 4.3.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO), en artikel 1.11 van de stedenbouwkundige voorschriften van het bij deputatiebesluit van 10 september 2009 goedgekeurde gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Kern Nijlen” (hierna: gemeentelijk RUP).

    In een eerste onderdeel voert de verzoekende partij aan dat de RvVb voormeld artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 3°, VCRO schendt door te oordelen dat het niet kennelijk onredelijk is dat de deputatie nagaat of de aanvraag, waarvan de functie „kleinhandel‟ in beginsel toelaatbaar is volgens de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP, ook in het licht van de vereisten van een goede ruimtelijke ordening functioneel inpasbaar is op de beoogde locatie. Zij stelt dat “indien een RUP een aantal toegelaten bestemmingen bepaalt, […] dit RUP voorschriften inzake de „functionele inpasbaarheid‟ [bevat], en [...] deze voorschriften geacht [worden] „de criteria van goede ruimtelijke ordening‟ weer te geven. De vergunningverlenende overheid beschikt in dergelijk geval niet over een (bijkomende) beoordelingsbevoegdheid in het licht van de vereisten van een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft de functionele inpasbaarheid van de aanvraag op de voorgestelde locatie in de zin van artikel 4.3.1, § 2, [eerste lid], 1° VCRO. Door te oordelen dat „het... niet kennelijk onredelijk (is) van de [deputatie] om na te gaan of de aanvraag, waarvan de functie „kleinhandel‟ in beginsel toelaatbaar is volgens de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP, ook in het licht van de vereisten van een goede ruimtelijke ordening functioneel inpasbaar is op deze locatie‟ schendt het bestreden arrest bijgevolg artikel 2.2.5 VCRO, 4.3.1 VCRO, en artikel 1.11 van de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP „Kern Nijlen‟”.

    VII-40.603-3/16

    Zij voegt toe dat “[d]e door de [deputatie] aangevoerde strijdigheid met de functionele inpasbaarheid [...] niet [kan] worden beschouwd als een wettig motief om de aanvraag te weigeren: het RUP doet al verordenend uitspraak over de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening van een dergelijke functie, in het licht van het decretale aandachtspunt „functionele inpasbaarheid‟. In tegenstelling tot wat de [deputatie] beweert, kan daarvan niet meer worden afgeweken door, in dit geval, het toepassen van „beleidsmatig gewenste ontwikkelingen‟”.

    De verzoekende partij betoogt in een tweede middelonderdeel dat de RvVb “artikel 4.3.1, § 2, 3° VCRO [schendt] door [...] te oordelen dat het niet kennelijk onredelijk is dat de deputatie nagaat of de aanvraag, waarvan de functie „kleinhandel‟ in beginsel toelaatbaar is volgens de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP, ook in het licht van de vereisten van een goede ruimtelijke ordening functioneel inpasbaar is op de beoogde locatie en daarbij gebruik mag maken van beleidsmatig gewenste ontwikkelingen. Indien de gemeente in een RUP op verordenende wijze vastlegt dat kleinhandel, waaronder ook grootschalige kleinhandel valt, op een bepaalde locatie een toelaatbare bestemming is, en nadien van mening is dat kleinhandel, of bepaalde types ervan, niet meer op die locatie wenselijk is, dan komt het die gemeente toe om op grond van artikel 2.2.5, § 2 VCRO te voorzien in de vervanging van het RUP, en dit na de procedure te hebben doorlopen die de VCRO daartoe vastlegt. In afwachting van deze aanpassing blijft het RUP op grond van artikel 2.2.5, § 2 VCRO geldend, en bij wijze van uitzondering kan met toepassing van artikel 4.3.2 VCRO op de wijziging van het RUP worden geanticipeerd van zodra het wijzigende plan voorlopig is vastgesteld. Uit de samenlezing van voormelde bepaling volgt onder meer dat wanneer een aanvraag in overeenstemming is met de stedenbouwkundige voorschriften van een RUP die betrekking hebben op de bestemming (en ook de toegelaten functies - een bestemmingsvoorschrift handelt immers over het al dan niet toegelaten zijn van bepaalde functies en activiteiten in een gebied) van een bepaald gebied, de aanvraag ook in overeenstemming wordt geacht met de goede ruimtelijke ordening. De vergunningverlenende overheid beschikt in dergelijk

    VII-40.603-4/...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT