Décision judiciaire de Raad van State, 16 janvier 2020

Date de Résolution16 janvier 2020
JuridictionCassatie
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 246.656 van 16 januari 2020 in de zaak A. 227.659/VII-40.512

In zake : XXXX bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat John Toury kantoor houdend te 1800 Vilvoorde Jean Baptiste Nowélei 13 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de GEWESTELIJKE STEDENBOUWKUNDIGE

AMBTENAAR bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Bart Bronders kantoor houdend te 8400 Oostende Archimedesstraat 7 bij wie woonplaats wordt gekozen

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het cassatieberoep, ingesteld op 19 maart 2019, strekt tot de nietigverklaring van arrest nr. RvVb-A-1819-0581 van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna: RvVb) van 5 februari 2019 in de zaak 1617-RvVb-0758-A.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. Een beschikking van 24 april 2019 verklaart het cassatieberoep toelaatbaar.

    De verwerende partij heeft een memorie van antwoord en verzoekster heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    VII-40.512-1/13

    Eerste auditeur Tom De Waele heeft een verslag opgesteld, op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State.

    Verzoekster heeft een verzoek tot voortzetting van de procedure ingediend teneinde te worden gehoord.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 5 december 2019.

    Staatsraad Pierre Lefranc heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat John Toury, die verschijnt voor verzoekster, en advocaat Clive Rommelaere, die loco advocaat Bart Bronders verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

    Eerste auditeur Tom De Waele heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

    3.1. Met een besluit van 9 mei 2017 verleent de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar (hierna: GSA) een stedenbouwkundige vergunning aan de Vlaamse Landmaatschappij “voor de inrichting zoekzones Klemskerke-Vlissegem (Z1), ‘t Pompje (Z4) en Uitkerkse Polder (Z10bis) van het project ‘Natuurcompensaties Achterhaven Zeebrugge’”.

    VII-40.512-2/13

    3.2. Het bestreden arrest verwerpt de vordering van verzoekster tot vernietiging van de vergunningsbeslissing van de GSA.

    IV. Onderzoek van de middelen

    1. Eerste middel

    Standpunt van verzoekster

  3. Verzoekster voert de schending aan van de artikelen 4.7.16 “juncto” 4.3.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO), artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (hierna: decreet integraal waterbeleid) en artikel 149 van de Grondwet:

    “[d]oordat de [RvVb] het verzoek tot nietigverklaring van verzoekster wegens schending van artikel 2 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen heeft afgewezen. Terwijl in de voor de [RvVb] aangevochten vergunning dd 9 mei 2017, wat de probleemaanpak van een mogelijke wateroverlast betreft c.q. waterhuishoudingsproblematiek, geen rekening wordt gehouden met het advies van het Departement Landbouw en Visserij wat de werken in zone 2 van het aangevraagde project betreft en de vergunning dd 9 mei 2017 geen afdoende motivering bevat waarom het advies voor zone 2 niet werd gevolgd.

    En terwijl de [RvVb] stelt dat het door het departement Landbouw en Visserij uitgebrachte advies geen betrekking heeft op de watertoets doch slechts verstrekt wordt vanuit het landbouwkundig aspect van het aangevraagde en de [RvVb] voorts stelt dat het departement Landbouw en Visserij geen gespecialiseerd adviesorgaan is inzake de watertoets en het advies van het departement Landbouw en Visserij tot slot in vrijblijvende zin werd geformuleerd.

    En terwijl de [RvVb] tot het besluit komt dat de vergunningverlenende overheid aangaande de uitgevoerde watertoets de haar toegekende bevoegdheid naar behoren heeft uitgeoefend en op grond van de juiste feitelijke gegevens in redelijkheid tot haar beslissing is gekomen”.

    Zij betoogt in de memorie van wederantwoord dat zij er heeft “op gewezen dat er tegenstrijdige adviezen zijn (L&V vraagt extra maatregelen in zone 2 en de Polder niet - beide adviezen hebben betrekking op de waterhuishouding). Tegenstrijdige adviezen verzwaren de motiveringsplicht. Zodoende kan men het ene advies (advies van L&V) niet weerleggen door het andere ervoor in de plaats te stellen (advies van de

    VII-40.512-3/13

    Polder).” De GSA doet dit wel, stelt verzoekster, en de RvVb volgt de GSA “hierin onterecht in het bestreden arrest”. De RvVb gaat onterecht “voorbij aan de inhoud en draagwijdte van het advies van het Departement Landbouw en Visserij (hierna: L&V)” Het bestreden arrest wordt gestoeld op een verkeerde lezing van het advies. Anders dan het bestreden arrest stelt werd dit laatste advies “geenszins in ‘vrijblijvende zin’ […] geformuleerd” aangezien erin wordt gesteld dat “[h]et trekken van nieuwe laantjes en grachten en het aanleggen van een dijk […] een oplossing [moeten]...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT