Décision judiciaire de Raad van State, 8 octobre 2019

Date de Résolution 8 octobre 2019
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Xe KAMER

A R R E S T

nr. 245.690 van 8 oktober 2019 in de zaak A. 221.734/X-16.886.

In zake : 1. André VERBEKE 2. de BVBA INTRATOP bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Kris Lens kantoor houdend te 2800 Mechelen Grote Nieuwedijkstraat 417 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

het VLAAMSE GEWEST bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Veerle Tollenaere kantoor houdend te 9000 Gent Koning Albertlaan 128 bij wie woonplaats wordt gekozen

Tussenkomende partij :

De STAD SINT-NIKLAAS bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Cies Gysen kantoor houdend te 2800 Mechelen Antwerpsesteenweg 16-18 bij wie woonplaats wordt gekozen

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

1. Het beroep, ingesteld op 15 maart 2017, strekt tot de nietigverklaring van het besluit van de Vlaamse regering van 13 januari 2017 houdende de definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Oostelijke tangent Sint-Niklaas’.

X-16.886-1/15

II. Verloop van de rechtspleging

2. Bij arrest nr. 238.841 van 17 juli 2017 is de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing verworpen.

De verzoekende partijen hebben een verzoekschrift tot voortzetting van de rechtspleging ingediend.

De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partijen hebben een memorie van wederantwoord ingediend.

De tussenkomende partij heeft een memorie ingediend.

Auditeur Wouter De Cock heeft een verslag opgesteld.

De verwerende partij en de tussenkomende partij hebben een laatste memorie ingediend. De verzoekende partijen hebben een laatste memorie ingediend.

De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 27 september 2019.

Staatsraad Stephan De Taeye heeft verslag uitgebracht.

Advocaat Evert Vervaet, die loco advocaat Kris Lens verschijnt voor de verzoekende partijen, advocaat Veerle Tollenaere, die verschijnt voor de verwerende partij, en advocaat Alisa Konevina, die loco advocaat Cies Gysen verschijnt voor de tussenkomende partij, zijn gehoord.

Auditeur Wouter De Cock heeft een met dit arrest gedeeltelijk eensluidend advies gegeven.

X-16.886-2/15

Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

III. Feiten

3. Wat de uiteenzetting van de feiten betreft, wordt verwezen naar ’s Raads arrest nr. 238.841 van 17 juli 2017.

IV. Ontvankelijkheid van het beroep

Standpunt van de partijen

4.1. In het verzoekschrift stelt eerste verzoeker, wat zijn belang betreft, eigenaar te zijn van “twee percelen die worden herbestemd als ‘zone voor waterbeheer’”. De tweede verzoekende partij stelt eigenaar te zijn van twee percelen – nrs. C467e en C467f – die door het bestreden gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Oostelijke tangent Sint-Niklaas” (hierna: het gewestelijk RUP) worden beheerst. Op grond van hun hoedanigheid van eigenaar alleen al, menen zij van het rechtens vereiste belang bij hun beroep te doen blijken.

Daarenboven stellen de beide verzoekende partijen hinder te zullen ondervinden van de door het gewestelijk RUP voorziene hoofdontsluitingsweg.

De tweede verzoekende partij betoogt door het gewestelijk RUP ook “een kruis [te kunnen] maken over de verdere exploitatie van haar bedrijf”.

4.2. De tussenkomende partij betwist in haar memorie tot tussenkomst het belang van de verzoekende partijen. Zij wijst er in dit verband op dat het perceel C473, waarop het gewestelijk RUP een driehoekige waterbuffer voorziet, “niet in eigendom noch exploitatie is van de verzoekende partijen”, en dat het voor de tweede verzoekende partij ook onder de voorheen geldende

X-16.886-3/15

gewestplanbestemming, een in industriegebied te voorziene bufferzone, onmogelijk was om haar bedrijf te exploiteren of uit te breiden.

Voorts meent de tussenkomende partij dat de verzoekende partijen niet over een wettig belang bij hun beroep beschikken. Zij betoogt dat het bedrijf van de tweede verzoekende partij oorspronkelijk als “paardenfokkerij/manège” werd vergund, maar thans een schrijnwerkerij betreft. Wat eerste verzoeker aangaat, is minstens één constructie als “legbatterijhok” vergund en is er een “bouwvergunning” voor “de oprichting van een magazijn en stallen” verleend, maar worden de bestaande loodsen thans voor de uitbating van industriële activiteiten verhuurd.

Beoordeling

5.1. Vastgesteld wordt dat de percelen nrs. C441d en C440a van eerste verzoeker deels door artikel 5 van de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestelijk RUP worden beheerst, en dat artikel 4 van de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestelijk RUP deels toepassing vindt op de percelen waar de tweede verzoekende partij haar bedrijfsactiviteiten uitoefent.

5.2. De verzoekende partijen stellen terecht dat hun voormelde hoedanigheid van eigenaar in beginsel volstaat om het vereiste belang bij hun beroep aan te nemen. Het betoog van de tussenkomende partij doet niet aannemen dat te dezen van dit beginsel moet worden...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT