Décision judiciaire de Raad van State, 26 juin 2019

Date de Résolution26 juin 2019
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

XIVe KAMER

A R R E S T

nr. 244.962 van 26 juni 2019 in de zaak A. 219.183/XIV-37.026

In zake : Tom VAES bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Marlies De Raeve kantoor houdend te 3520 Zonhoven Spierhoofseweg 3 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de POLITIEZONE 5362 HEIST bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Gitte Laenen kantoor houdend te 2800 Mechelen Antwerpsesteenweg 16-18 bij wie woonplaats wordt gekozen -------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het beroep, ingesteld op 2 mei 2016, strekt tot de nietigverklaring van de beslissing van de korpschef van de lokale politie Heist van 3 april 2016 waarbij aan verzoeker de lichte tuchtstraf van de blaam is opgelegd.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en verzoeker heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    Eerste auditeur Marijke Sterck heeft een verslag opgesteld.

    XIV-37.026-1/26

    Verzoeker heeft een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend. De verwerende partij heeft een laatste memorie ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019.

    Kamervoorzitter Geert Debersaques heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Marlies De Raeve, die verschijnt voor verzoeker, en advocaat Els Gypen, die loco advocaat Gitte Laenen verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

    Eerste auditeur Marijke Sterck heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

    3.1. Verzoeker is hoofdinspecteur van politie bij de lokale politiezone Heist (PZ 5362).

    3.2. Met het inleidend verslag van 24 februari 2016 stelt de korpschef, in zijn hoedanigheid van gewone tuchtoverheid, voor om verzoeker de lichte straf van de blaam op te leggen. In dit verslag wordt een uiteenzetting gegeven van de feiten, van de datum van kennisneming ervan, van het vaststaan, de kwalificatie en de toerekening ervan. Tevens bevat het een voorstel tot lichte tuchtstraf, met name de hiervoor reeds aangehaalde tuchtstraf.

    XIV-37.026-2/26

    3.3. De korpschef beslist op 3 april 2016 om de lichte tuchtstraf van de blaam op te leggen. Die beslissing steunt op de volgende motivering:

    “[…] 2. Uiteenzetting van de feiten, omstandigheden en gevolgen:

    Op vrijdag 7 februari 2014 was hoofdinspecteur Tom Vaes van dienst als OGP, zijnde van 22 u tot de volgende ochtend. De nachtploeg wordt geroepen in de Oude Godstraat waar vernomen wordt dat een minderjarige zou verkracht zijn. De ploeg neemt met U contact en u beslist om betrokkene, die minderjarig is en haar vader uit te nodigen op het commissariaat op zaterdag tegen 22 uur.

    Op zaterdag 8 februari 2014 ontvangt hoofdinspecteur Tom Vaes de vader en zijn minderjarige dochter. U opent een dossier met nummer ME 37 L 0007[XXXXX]014. Dit dossier wordt op maandag 10 februari 2014 overgeheveld naar onze dienst jeugd en gezin voor verdere opvolging.

    Maandag 10 februari 2014 wordt het dossier overgenomen door hoofdinspecteur [P.], (thans met pensioen) toenmalige verantwoordelijke van de dienst jeugd en gezin. Er volgt dan een audiovisueel videoverhoor van de minderjarige door het TAM netwerk van het toenmalige arrondissement, thans afdeling, Mechelen.

    Op het commissariaat op 8 februari 2014 spreekt hoofdinspecteur Tom Vaes in de inkomhal (wachtruimte) dreigende/intimiderende taal naar/tegenover de minderjarige en dit in het bijzijn van de vader. Op dat ogenblik waren ook collega’s aanwezig in aangrenzende lokalen.

    Het incident met de minderjarige wordt ter kennis gebracht van de procureur des Konings te Mechelen die bij brief van 9 april 2014, toegekomen op 16 april 2014, meldt dat de Algemene inspectie van de federale en lokale politie werd gelast met een onderzoek.

    Mevrouw de procureur stelt in de brief gericht aan de korpschef dat het niet aangewezen is om een intern onderzoek te starten. 3. Datum van kennisneming van de feiten

    De korpschef kreeg kennis van de feiten via een interne nota opgesteld door commissaris [V.] (thans met pensioen) op 18 februari 2014.

    Gelet op de verschillende brieven tussen de procureur en de korpschef, zoals vervat in het samengestelde dossier, werd voorbehoud gemaakt van het voeren van een intern onderzoek.

    De vervangende korpschef beslist op 11 juli 2014 tot de schorsing van de verjaring overeenkomstig art. 56 2de van de tuchtwet dat hem wordt betekend bij aangetekend schrijven en voor ontvangst wordt getekend op 19 juli 2014 door hoofdinspecteur Tom Vaes.

    Met een schrijven van de procureur gericht aan de korpschef, toegekomen op 27 augustus 2015, wordt toelating gegeven tot het voeren van een intern onderzoek.

    Hierop verzoekt de korpschef om bijkomende informatie aan de procureur. Hoofdinspecteur Vaes wordt evenwel de gelegenheid geboden om zijn versie weer te geven van de feiten en wordt gehoord door de korpschef in het administratief dossier op 15 september 2015. Tom Vaes ontkent de feiten van mogelijke beledigingen jegens een minderjarige bij de aangifte van een mogelijke verkrachting/afpersing op 8 februari 2014.

    De korpschef beschikt derhalve op 15 september 2015 over geen bekentenis en bijgevolg is het wachten op bijkomende informatie ten einde op daadkrachtige wijze hetzij ten laste hetzij ten ontlaste verder te kunnen beslissen over het te geven gevolg.

    Op 4 december 2015 ontvangt de burgemeester een schrijven van de

    XIV-37.026-3/26

    Procureur-generaal met daaraan gehecht een schrijven van de procureur en wordt het gevoerde onderzoek in opdracht van het parket, overgemaakt. De burgemeester besluit om dit over te maken aan de korpschef op 8 december 2015.

    Aangezien wordt vastgesteld dat er pagina’s ontbreken in het overgemaakt dossier door het parket (-generaal) wordt contact genomen en maakt de Procureur-generaal middels zijn schrijven van 29 januari 2016 toegekomen op 3 februari 2016 de ontbrekende pagina’s over.

    De korpschef beschikt derhalve sinds 3 februari 2016 over de volledige inhoud van het onderzoek dat gevoerd werd en dat een mogelijke beslissing in tucht daadkrachtig kan maken.

    As datum voor het opstellen van een inleidend verslag geldt de termijn van zes maanden dan ook met ingang van 3 februari 2016. 4. Vaststaan, kwalificatie en toerekening van de feiten. Behandeling van de argumenten van verweer

    Gelet op mijn onderzoek van de feitelijke elementen vervat in het samengestelde dossier na verweer: 4.1. meen ik dat het professioneel handelen als OGP bij het vernemen van een mogelijke verkrachting/afpersing ten nadele van een minderjarige - waarvan de feiten zich ruime tijd voordien voordeden - en waarbij een uitstel werd gemaakt tot het opnemen van een aangifte en het opstellen van een proces-verbaal in dit concreet dossier, hieraan geen tuchtrechtelijk gevolg wordt gegeven.

    In de toekomst dient U evenwel rekening te houden dat een mogelijk audio visueel verhoor van een minderjarige ook kan op zaterdag en dat die beslissing toekomt aan een parketmagistraat, die hierover dient ingelicht te worden en niet aan een OGP (hoofdinspecteur). 4.2. meen ik dat het niet-professioneel handelen en reageren op 08.02.2014 in het commissariaat […] naar de minderjarige vaststaat en u kan worden toegerekend. Zoals toegelicht in het inleidend verslag dd. 24.02.2016 heeft u door op een niet professionele wijze een minderjarige, (mogelijk) slachtoffer van o.a. zedenzaken, in de wachtruimte te woord te staan en haar te hebben aangesproken met bewoordingen die op een intimiderende wijze overkomen, de waardigheid van het ambt in het gedrang gebracht. 4.3. Met betrekking tot de feiten in 4.2 stelt u in uw verweer dd. 30.03.2016, toegelicht door uw tuchtverdediger tijdens de hoorzitting, dat de feiten louter boude veronderstellingen zijn die voor waar worden genomen maar niet bewezen zijn omdat er geen getuigen zijn die de beweerde feiten bevestigen. Het is volgens u een kwestie van woord tegen woord. De aangehaalde bronnen brengen volgens u niets bij :

    o het verslag van CP ]V.] wordt betwist, o de verklaring van vader [P.] is het woord van de tegenpartij en aldus woord tegen woord,

    o het proces-verbaal van een parketmagistraat is enkel de registratie van de versie van tegenpartij,

    o de verklaring van [P.] brengt niets bij omdat het onderzoek heeft uitgewezen dat hij niets gehoord kan hebben,

    o de verklaring van [L.] brengt niets bij omdat dit enkel een herhaling is van de versie ven tegenpartij.

    4.4. Uw argumentatie kan echter niet weerhouden worden en dit om navolgende redenen.

    Het is inderdaad een feit dat er geen getuigen waren die woordelijk kunnen herhalen wat u op 08.02.2014 tegen een minderjarige, (mogelijk) slachtoffer van o.a. zedenzaken, heeft gezegd. Dit belet de tuchtoverheid evenwel niet om op grond van ernstige, met elkaar overeenstemmende vermoedens, de feiten als bewezen te

    XIV-37.026-4/26

    beschouwen. De tuchtoverheid moet in casu beoordelen of zij op basis van alle elementen in het dossier naar alle redelijkheid tot het besluit kan komen dat de feiten voldoende bewezen zijn.

    De omstandigheid dat u op 08.02.2014 op onprofessionele intimiderende wijze een minderjarige, (mogelijk) slachtoffer van o.a. zedenzaken, te woord hebt gestaan en hierdoor de waardigheid van het ambt in het gedrang hebt gebracht, komt vast te staan uit volgende met elkaar overeenstemmende elementen:

    ° uw eigen verklaringen

    U stelt in uw verklaring d.d. 15 09 2015: […] - dat u inderdaad met uw armen gezwaaid kan hebben Dit wordt bevestigd door de verklaring van een inspecteur, die aanwezig was in de interventieruimte die grenst aan de wachtruimte. […]

    - dat u de morele en ethische vraag stelt: op citaat ‘een verklaring van een puberende tiener versus het uitoefenen van het...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT