Décision judiciaire de Raad van State, 11 janvier 2019

Date de Résolution11 janvier 2019
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

XIVe KAMER

A R R E S T

nr. 243.382 van 11 januari 2019 in de zaak A. 217.920/XIV-36.837

In zake : Karel VERBEKE bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Peter Crispyn kantoor houdend te 9030 Mariakerke Mazestraat 16 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken die woonplaats kiest bij de Federale Politie DGR/JUR/CTX gevestigd te 1050 Brussel Kroonlaan 145A -------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het beroep, ingesteld op 21 december 2015, strekt tot de nietigverklaring van de beslissing van het politiecollege van de waarnemende commissaris-generaal van 22 oktober 2015 waarbij aan verzoeker de zware tuchtstraf van inhouding van de wedde ten belope van tien procent gedurende twee maanden is opgelegd.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en verzoeker heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    Auditeur Melissa Celis heeft een verslag opgesteld.

    XIV-36.837-1/14

    Verzoeker heeft een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend. De verwerende partij heeft een laatste memorie ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018.

    Kamervoorzitter Geert Debersaques heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Peter Crispyn, die verschijnt voor verzoeker, en adviseur Ruben Goosens, die verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

    Auditeur Melissa Celis heeft een met dit arrest andersluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

    3.1. Verzoeker is inspecteur van politie bij de Federale politie.

    3.2. Met het inleidend verslag van 3 april 2015 stelt de commissaris-generaal optredend als de hogere tuchtoverheid, voor om verzoeker de zware straf van schorsing bij tuchtmaatregel van twee maanden op te leggen. In dit verslag wordt een uiteenzetting gegeven van de feiten, van de datum van kennisneming van de feiten, van bewijs en de toerekening ervan en de kwalificatie en ernst van het tuchtvergrijp. Tevens bevat het een voorstel tot zware tuchtstraf, met name de hiervoor reeds aangehaalde tuchtstraf.

    XIV-36.837-2/14

    3.3. Op 19 mei 2015 stelt de waarnemende commissaris-generaal, optredend als hogere tuchtoverheid, voor om aan verzoeker de zware tuchtstraf, een schorsing bij tuchtmaatregel van twee maanden op te leggen.

    Tegen dit voorstel dient verzoeker een verzoek tot heroverweging in bij de Tuchtraad. Die adviseert op 25 augustus 2015 dat de ten laste gelegde feiten bewezen zijn en aan verzoeker dienen te worden toegerekend, dat ze een tuchtinbreuk uitmaken in de zin van artikel 3 van de wet van 13 mei 1999 ‘houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten’ (hierna: de tuchtwet) en dat de door de hogere tuchtoverheid voorgestelde zware tuchtstraf van de schorsing gedurende twee maanden disproportioneel is en dat het ‘inhouden van de wedde van 2% gedurende één maand” een aan de ernst van de feiten aangepaste tuchtstraf is gelet op de persoonlijkheid van de dader en zijn staat van dienen.

    3.4. Op 7 september 2015 formuleert de hogere tuchtoverheid het voornemen om af te wijken van het advies van de Tuchtraad en aan verzoeker voor het tuchtvergrijp de inhouding van de wedde ten belope van tien procent gedurende twee maanden op te leggen.

    Het voorstel is ter kennis gebracht van verzoeker, die vervolgens op 27 september 2015 tegen dat voorstel een verweerschrift indient.

    3.5. De waarnemend commissaris-generaal beslist op 22 oktober 2015 om af te wijken van het advies van de Tuchtraad en legt aan verzoeker de inhouding van de wedde op ten belope van tien procent gedurende twee maanden. Die beslissing steunt op de volgende motivering:

    “[…] 5. Ten laste gelegde feiten Na analyse van het tuchtdossier ben ik van oordeel dat u op regelmatige basis gefungeerd heeft als diskjockey in publieke aangelegenheden die niet enkel beperkt waren tot vrienden en familie, dat u dit niet onbezoldigd deed en dat u voor het uitvoeren van bijkomende bezoldigde prestaties geen toestemming had tot individuele afwijking.

    XIV-36.837-3/14

    Na analyse van het tuchtdossier ben ik van oordeel dat deze feiten een tuchtinbreuk uitmaken en u moeten ten laste worden gelegd. 6. Bewijs en toerekening van de feiten 6.1 Bewijs van de feiten

    Gelet op de feitelijke elementen vervat in het dossier, meen ik dat het feit van bijkomende bezoldigde prestaties vaststaat onder meer uit de verhoren van collega-politieambtenaren, collega-DJ’s, herbergier van ‘[…]’ en een ambtenaar van de gemeente […] blijkt dat u reeds jaren als diskjockey fungeert in de Brugse regio en dat u hiervoor betaald wordt. Dit wordt verder gestaafd door een schuldvorderingsdocument, naamkaartje en foto’s op facebook en op sites van cafés waar u muziek heeft gedraaid. Ik refereer hiervoor ook naar de uiteenzetting van de feiten. 6.2 Toerekening van de feiten

    Gelet op de vermeldingen in punt 6.1 en gelet u moet weten dat het uitvoeren van een andere beroepsactiviteit als lid van het operationele kader van de politiediensten aan strenge regels is onderworpen en u dit niet mag uitvoeren zonder toestemming;

    Gelet op uw verklaring waarin u meedeelt dat u weet dat bijkomende activiteiten dienen aangevraagd te worden aan de werkgever; dient het feit vermeld in punt 5 u te worden toegerekend. 7. Kwalificatie en ernst van het tuchtvergrijp 7.1 Kwalificatie als tuchtvergrijp

    DE BEROEPSPLICHTEN EN WAARDEN VAN HET AMBT ART 130 WGP ‘[…]’.

    Artikel 130 benadrukt de eis tot integriteit. Integriteit heeft onder meer te maken met vertrouwen en geloofwaardigheid. Integriteit kan gerust als basis voor het politiewerk aanzien worden, waarbij alle handelingen van individuele personeelsleden de toetsing aan de integriteit moeten kunnen doorstaan. Het doen naleven van de wet is één van de belangrijkste taken van de politie. Het is niet meer dan logisch dat de politiediensten en hun personeelsleden zelf daar in de eerste plaats het voorbeeld toe geven. Integer handelen, betekent minstens handelen in overeenstemming...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT