Décision judiciaire de Raad van State, 10 octobre 2018

Date de Résolution10 octobre 2018
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

XIVe KAMER

A R R E S T

nr. 242.584 van 10 oktober 2018 in de zaak A. 219.163/XIV-37.021

In zake : Boktor Atef Viktour TAWFIK bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Karine Turkry kantoor houdend te 2610 Wilrijk Jules Moretuslei 374-376 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

het VLAAMSE GEWEST bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Dirk De Greef kantoor houdend te 1700 Dilbeek Eikelenberg 20 bij wie woonplaats wordt gekozen -------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het beroep, ingesteld op 4 mei 2016, strekt tot de nietigverklaring van “de beslissing van de Vlaamse Minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport dd. 21.12.2015 om de beroepskaart niet toe te kennen”.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en verzoeker heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    Eerste auditeur Marijke Sterck heeft een verslag opgesteld.

    XIV-37.021-1/14

    Verzoeker heeft een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend. De verwerende partij heeft een laatste memorie ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 23 mei 2018.

    Staatsraad Carlo Adams heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Karine Turkry, die verschijnt voor verzoeker, en advocaat Dirk De Greef, die verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

    Eerste auditeur Marijke Sterck heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

  3. Verzoeker dient op 18 maart 2015 een aanvraag in tot het hernieuwen en wijzigen van een beroepskaart voor vreemdelingen.

    Met een beslissing van 8 september 2015 weigert het departement voor Werk en Sociale Economie de gevraagde beroepskaart.

    Op 5 oktober 2015 stelt verzoeker administratief beroep in tegen de voormelde beslissing.

    De Raad voor Economisch Onderzoek inzake Vreemdelingen (hierna: de REOV) geeft op 23 oktober 2015 een ongunstig advies.

    XIV-37.021-2/14

    Op 21 december 2015 beslist de Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport “om het beroepschrift ongegrond te verklaren en derhalve de gevraagde beroepskaart niet toe te kennen”. Dit is de bestreden beslissing.

    IV. Onderzoek van de middelen

    1. Eerste middel

    Uiteenzetting van het middel

  4. Verzoeker werpt in een eerste middel de schending op van artikel 4 van de wet van 19 februari 1965 ‘betreffende de zelfstandige beroepsactiviteit der vreemdelingen’ (hierna: de wet van 19 februari 1965).

    Verzoeker voert aan dat artikel 4 van de wet van 19 februari 1965 geen criteria bevat voor de toetsing van een aanvraag voor een beroepskaart, zodat het bestuur over een zeer ruime discretionaire bevoegdheid beschikt. Op de website werk.be worden drie criteria vermeld voor de toekenning of weigering van een beroepskaart, te weten het recht op verblijf, het naleven van de reglementaire bepalingen en het belang van het project voor Vlaanderen “in termen van economisch nut, zoals het beantwoorden aan een economische behoefte, het scheppen van werkgelegenheid, nuttige investeringen, de economische weerslag op de ondernemingen in Vlaanderen, het bevorderen van de export, vernieuwende of gespecialiseerde activiteit”, waarbij ook een beoordeling kan worden gemaakt “in termen van sociaal, cultureel, artistiek of sportief nut”. Verzoeker merkt op dat te dezen aan de eerste twee criteria was voldaan zodat het enkel gaat om de beoordeling van het “economisch nut”. Ook dit laatste staat volgens verzoeker buiten kijf vermits verzoeker, gezien de investeringen om de zaak op te starten, een weliswaar bescheiden winst boekte en hij, eveneens op eerder bescheiden wijze, voor tewerkstelling zorgde. Bovendien geven de beschreven “termen van economisch nut” slechts een aantal voorbeelden en worden geen kwantitatieve

    XIV-37.021-3/14

    criteria vermeld. Verzoeker acht de wet geschonden waar deze geen criteria bevat en de minister de zogenaamd “ontwikkelde” criteria verder uitholt.

  5. In de memorie van wederantwoord herhaalt verzoeker het eerste middel. In antwoord op de stelling van verweerder dat het middel niet-ontvankelijk zou zijn omdat niet zou zijn gepreciseerd waaruit de schending van de rechtsregel zou blijken, voegt verzoeker toe dat hij aanduidt welk artikel hij op welke wijze geschonden acht, meer bepaald omdat het bestaan van een economisch nut niet wordt aanvaard op grond van criteria die niet in de wet staan doch in de praktijk werden ontwikkeld en dan ook nog verder worden uitgehold.

  6. In zijn laatste memorie stelt verzoeker dat uit de bijgebrachte stukken blijkt dat er winst is, dat werknemers zijn ingeschreven en dat er geen schulden zijn bij een sociaal verzekeringsfonds. Verzoeker beschikt dus duidelijk over voldoende financiële middelen en is niet ten laste van de overheden, zodat de bestreden beslissing kennelijk onredelijk is.

    Beoordeling

    7. Artikel 4 van de wet van 19...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT