Décision judiciaire de Raad van State, 16 juin 2016

Date de Résolution16 juin 2016
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 235.109 van 16 juni 2016 in de zaak A. 215.014/VII-39.309.

In zake : de NV TIGRO INDUSTRIES bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Luk Delbrouck en Lori Parroni kantoor houdend te 3500 Hasselt Maastrichterstraat 99 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten Pierre Legros en Jérôme Sohier kantoor houdend te 1000 Brussel Emile De Motlaan 19 bij wie woonplaats wordt gekozen

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

1. Het beroep, ingesteld op 14 februari 2015, strekt tot de nietigverklaring van de beslissing van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 16 december 2014 om aan de NV Tigro Industries de vergunning en erkenning voor het bezit en de opslag van drugsprecursoren te weigeren.

II. Verloop van de rechtspleging

2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

VII-39.309-1/16

Adjunct-auditeur Thomas Maes heeft een verslag opgesteld.

De verzoekende partij heeft een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend.

De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 26 mei 2016.

Kamervoorzitter Eric Brewaeys heeft verslag uitgebracht.

Advocaat Isabelle Mellaerts, die loco advocaten Lori Parroni en Luk Delbrouck verschijnt voor de verzoekende partij, en advocaat Manoël De Keukelaere, die loco advocaat Jérôme Sohier verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

Adjunct-auditeur Thomas Maes heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

III. Feiten

3.1. De verzoekende partij dient op 16 mei 2014 een aanvraag bij het het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (hierna: FAGG) in om een vergunning en erkenning te verkrijgen voor het bezit en de opslag van drugsprecursoren in de zin van artikel 3, lid 2 en 6, van de verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren.

VII-39.309-2/16

3.2. Een ambtenaar van het FAGG deelt per e-mail aan de verzoekende partij mee dat de aanvraag volledig is maar dat de verzoekende partij “vooraf aan de aflevering van de vergunning eerst nog het bezoek [zal krijgen] van een collega van de douane, teneinde de rechtvaardiging van uw aanvraag vast te stellen”.

3.3. Een andere ambtenaar van het FAGG deelt per e-mail van 11 juni 2014 aan de verzoekende partij mee:

“Jullie aanvraag tot het bekomen van een activiteitenvergunning/registratie precursoren werd goed ontvangen en wordt momenteel behandeld.

Ik heb van u nog het volgende nodig: - Een kopie van uw brief mede ondertekend door iemand uit het bestuur (…) + een recent uittreksel uit het strafregister voor deze persoon.

Ondertussen zal de vergunning worden opgemaakt en ter ondertekening worden voorgelegd.

Alvast bedankt om dit na te sturen, […]”.

3.4. Op 12 juni 2014 vindt het bezoek door de douane bij de verzoekende partij plaats. Van dit bezoek wordt een verslag opgesteld, waaruit blijkt dat de verzoekende partij op dat ogenblik - zonder de vereiste registratie -reeds azijnzuuranhydride en piperidine opslaat.

3.5. De verzoekende partij deelt de gevraagde aanvullende stukken aan het FAGG mee, waaronder een uittreksel uit het strafregister van haar gedelegeerd bestuurder.

3.6. De douane bezorgt een proces-verbaal aan de procureur des Konings van Hasselt waarin wordt vastgesteld dat de verzoekende partij zonder registratie bij het FAGG azijnzuuranhydride en piperidine opslaat, wat een overtreding vormt van artikel 3, lid 6, van de verordening (EG) nr. 273/2004, “welke overtreding wordt bestraft volgens artikel 2quater, 4°, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van

VII-39.309-3/16

verdovende middelen en psychotrope stoffen”.

3.7. De administrateur-generaal van het FAGG geeft het volgende advies aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over de vergunnings- en registratieaanvraag:

“Aan de hand van het ontvangen uittreksel uit het strafregister […] voor […] gedelegeerd bestuurder van de firma Tigro Industries, zijn wij van mening dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de geschiktheid en betrouwbaarheid van de aanvrager, dit gezien de eerdere feiten in verband met drugsprecursoren en verdovende middelen.

De geldende reglementering werd onlangs nog en in het verleden meerdere malen bezorgd en nader toegelicht.

Desondanks werd onlangs nog vastgesteld door de verificateurs van de Nationale Opsporingsdirectie, cel precursoren, van de douane, dat de firma opslag verricht zonder over de hiervoor vereiste registratie te beschikken. […]

Gezien deze feiten adviseren wij bijgevolg dan ook de weigering van deze aanvraag tot het bekomen van een registratie”.

3.8. Op 16 december 2014 weigert de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid de aanvraag. Dit is de bestreden beslissing, die als volgt is gemotiveerd:

“Na een grondige evaluatie van het dossier dat door de firma Tigro Industries nv werd ingediend op 19/05/2014, en aangevuld op 28/08/2014, is gebleken dat de firma zich in het verleden niet heeft gehouden aan de op dat moment geldende reglementeringen inzake drugsprecursoren.

Onlangs nog werd opnieuw vastgesteld dat de firma de opslag van categorie 2 stoffen verricht zonder in het bezit te zijn van de hiervoor vereiste registratie zoals voorgeschreven in artikel 3, §6 van Verordening (EG) nr. 273/2004.

Rekeninghoudend met deze voorgeschiedenis ben ik van mening dat het opportuun is om artikel 3, §4 en § 6ter van bovengenoemde EG-verordening in te roepen en bijgevolg uw aanvraag tot het bekomen van een registratie niet te kunnen aanvaarden”.

VII-39.309-4/16

...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT