Décision judiciaire de Raad van State, 20 juin 2014

Date de Résolution20 juin 2014
JuridictionAndere verzoekschrift
Nature Algemene vergadering

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ALGEMENE VERGADERING

A R R E S T

nr. 227.775 van 20 juni 2014 in de zaak A. 208.344/Abis-3

In zake: CAPRASSE Véronique bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Jérôme Sohier kantoor houdend te 1000 Brussel Emile De Motlaan 19 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen:

het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Bart Martel kantoor houdend te 1050 Brussel Louizalaan 99 bij wie woonplaats wordt gekozen en advocaat Bart Staelens kantoor houdend te 8000 Brugge Gerard Davidstraat 46/1

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van de memorie van verzoekster

  1. De memorie, ingediend op 26 maart 2013, strekt tot het tenietdoen van het besluit van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand van 25 februari 2013 houdende de niet-benoeming van Véronique Caprasse tot burgemeester van de gemeente Kraainem.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. Bij arrest nr. 223.592 van 24 mei 2013 werden de debatten heropend.

    Eerste auditeur-afdelingshoofd Eric Thibaut en auditeur Iris Verheven hebben een aanvullend verslag opgesteld.

    Abis-3-1/17

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014.

    Staatsraden Michel Pâques en Bert Thys hebben verslag uitgebracht.

    Advocaten Jérôme Sohier en Manoël De Keukelaere, die verschijnen voor verzoekster, en advocaten Bart Martel, Bart Staelens en Pieter-Jan Staelens, die verschijnen voor de verwerende partij, zijn gehoord.

    Eerste auditeur-afdelingshoofd Eric Thibaut en auditeur Iris Verheven hebben een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Tussenarrest nr. 223.592 van 24 mei 2013 van de Raad van State en de arresten 57/2014 en 58/2014 van 3 april 2014 van het Grondwettelijk Hof

    3. Bij tussenarrest nr. 223.592 van 24 mei 2013 is de Raad van State ingegaan op de suggestie van de verwerende partij om aan het Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag te stellen over de overeenstemming van artikel 13bis van de Nieuwe gemeentewet met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 4 van de Grondwet.

    Het voormelde artikel 13bis van de Nieuwe gemeentewet, ingevoegd bij artikel 10/1 van de zogenaamde pacificatiewet van 9 augustus 1988, dat op zijn beurt werd ingevoegd bij bijzondere wet van 19 juli 2012, stelt een nieuwe procedure vast voor de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten en maakt de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevoegd voor de beslechting van de betwisting van de weigering door de Vlaamse Regering van de definitieve benoeming van een door de gemeenteraad van één van die gemeenten voorgedragen kandidaat-burgemeester.

    De gestelde prejudiciële vraag heeft betrekking op het voormelde wetsartikel in zoverre het een verschil in behandeling doet ontstaan tussen de kandidaat-burgemeesters in de randgemeenten en de

    Abis-3-2/17

    kandidaat-burgemeesters in de overige gemeenten van het Nederlandse taalgebied, doordat het voor de eerste categorie in een afwijkende procedure voorziet, waarbij een arrest van de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak dat de weigering van de benoeming tot burgemeester tenietdoet, tot de definitieve benoeming van de betrokken kandidaat tot burgemeester leidt, ook indien de weigering tot benoeming wordt tenietgedaan wegens een externe illegaliteit in het algemeen of een vormgebrek in het bijzonder.

    Aanleiding voor deze prejudiciële vraag was de vaststelling dat op 20 februari 2013 bij het Grondwettelijk Hof een beroep tot nietigverklaring van de bedoelde bijzondere wet van 19 juli 2012 werd ingesteld. Indien het Grondwettelijk Hof bij de behandeling van dat beroep zou vaststellen dat de door die bijzondere wet ingestelde nieuwe regeling van de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten ongrondwettig is, dan zou dit tot gevolg hebben dat de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak niet rechtsgeldig toepassing vermag te maken van de voorgeschreven bijzondere procedure en zij de zaak zelfs niet regelmatig ter behandeling voorgelegd krijgt. De Raad van State oordeelde daarom dat de vraag naar de grondwettigheid van de voormelde regeling eerst een antwoord diende te krijgen vooraleer de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak zou kunnen oordelen of zij het bij haar ingestelde beroep verder mag behandelen, volgens de procedure met toepassing waarvan het bij haar aanhangig is gemaakt.

  3. Bij arrest nr. 57/2014 van 3 april 2014 heeft het Grondwettelijk Hof het zo-even vermelde beroep tot nietigverklaring van de bijzondere wet van 19 juli 2012 verworpen.

    Bij arrest nr. 58/2014 van 3 april 2014 heeft het Grondwettelijk Hof voor recht gezegd dat de gestelde prejudiciële vraag geen antwoord behoeft, omdat de in het geding zijnde bepaling op het kwestieuze punt op een keuze van de Grondwetgever berust.

  4. Gelet op het standpunt van het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de gestelde prejudiciële vraag, vermag de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak het bij haar ingestelde beroep verder te behandelen, volgens de procedure met toepassing waarvan het bij haar aanhangig is gemaakt.

    Abis-3-3/17

    IV. Regelmatigheid van de rechtspleging

    6. Met een brief van 19 mei 2014 bezorgt de verwerende partij aan de Raad van State nog twee documenten: vooreerst een afdruk van 16 mei 2014 van een bericht op de website ‘de redactie.be’ met betrekking tot de verzending van de oproepingsbrieven te Kraainem “volgens taalaanhorigheid” en voorts een verslag van “de gemeenteraad van Kraainem van 13 mei 2014” ter attentie van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant.

    De raadsman van de verwerende partij vermeldt in die brief dat “bij de interpretatie en de beoordeling van de intentie van de verzoekende partij effectief gekeken [mag] worden naar de uiteindelijk voltrokken ambtsdaad” en dat hij eraan houdt de voormelde documenten mede te delen “zodat [de Raad van State] daarvan kennis kan nemen vóór de zitting en zodat ook onze tegenpleiters, die dit schrijven en de stukken in kopie ontvangen, weten dat we tevens op deze aspecten zullen wijzen in de pleidooien die morgen zullen worden gehouden”.

  5. Verzoekster vraagt de Raad van State ter terechtzitting om de voormelde brief en de bijgevoegde documenten uit de debatten te weren.

  6. De voormelde brief kan evenwel slechts worden begrepen als de voorafgaande mededeling van gegevens en daarop gesteunde argumentatie die de verwerende partij tijdens haar pleidooi ter terechtzitting zou aanbrengen.

    Als zodanig is die brief niet te beschouwen als een processtuk waarin door de procedureregeling niet is voorzien, maar wel als een loutere inlichting die door de Raad van State in aanmerking kan worden genomen.

    Er is derhalve geen aanleiding om die brief en de bijgevoegde documenten uit de debatten te weren.

    V. Onderzoek van het eerste middel

    Standpunt van de partijen

    9. Verzoekster voert in haar eerste middel de schending aan van de artikelen 30, 84 en 129, § 2, van de Grondwet, de onbevoegdheid van de auteur van de handeling, de schending van de artikelen 1 tot 3 van de wet van 29 juli 1991 ‘betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen’, het

    Abis-3-4/17

    ontbreken van aannemelijke en relevante motieven, het ontbreken van een adequate motivering, de manifeste beoordelingsfout en de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.

    In een eerste middelonderdeel betoogt verzoekster dat de Vlaamse overheid niet bevoegd is het taalgebruik in bestuurszaken voor de randgemeenten te regelen.

    In een tweede middelonderdeel laat zij gelden dat de interpretatie van een federale wet uitsluitend de federale wetgevende...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT