Décision judiciaire de Raad van State, 20 juin 2013

Date de Résolution20 juin 2013
JuridictionDwangsom
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

IXe KAMER

A R R E S T

nr. 223.982 van 20 juni 2013 in de zaak A. 207.366/IX-7900

In zake : Edgard VANDEPUTTE bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Philippe Vande Casteele kantoor houdend te 2900 Schoten Klamperdreef 7 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Landsverdediging

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van de vordering

1. De vordering, ingesteld op 18 december 2012, strekt ertoe de

verwerende partij een dwangsom op te leggen van 250 euro per dag “zolang de

volgende nieuwe overheidsbeslissingen en overheidshandelingen die het herstel

van de wettigheid inhouden ingevolge het annulatie-arrest nr. 205.531 van 21 juni

2010, niet genomen zijn en niet uitgevoerd zijn:

- beschikken over verzoekers aanvraag d.d. 15 juni 1998 tot vrijwillige

disponibiliteit met ingang op 1 juli 1998 en verzoeker in disponibiliteit stellen

met ingang op 1 juli 1998;

- het stamboek aanpassen, wat verzoekers militaire loopbaan betreft, met de

melding dat de gehele periode ‘15 juni 1998 – 1 juli 2003’ als periode van

werkelijke dienst wordt aangemerkt;

- aan verzoeker voor de periode ‘1 juli 1998 - 1 juli 2003’ de ‘wedde toekennen’

zoals bepaald in artikel 7 van de wet van 25 mei 2000 betreffende het in

disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader van de

krijgsmacht.”.

IX-7900-1/13

II. Verloop van de rechtspleging

2. De verwerende partij heeft een nota ingediend.

Eerste auditeur Geert De Bleeckere heeft een verslag opgesteld.

De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft

plaatsgevonden op 27 mei 2013.

Staatsraad Geert Debersaques heeft verslag uitgebracht.

Advocaat Philippe Vande Casteele, die verschijnt voor de

verzoeker, en kolonel militair administrateur Rob Gerits die verschijnt voor de

verwerende partij, zijn gehoord.

Eerste auditeur Geert De Bleeckere heeft een met dit arrest

eensluidend advies gegeven.

Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der

talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State,

gecoördineerd op 12 januari 1973.

III. Feiten

3.1. Bij arrest nr. 205.531 van 21 juni 2010 vernietigt de Raad van

State:

- de beslissing van de minister van Landsverdediging van 29 september 1998

waarbij aan de verzoeker de vrijwillige indisponibiliteitstelling vanaf 1 juli 1998

wordt geweigerd;

- de beslissing van de minister van Landsverdediging van 16 juni 1999 om de

administratieve en pecuniaire situatie van de verzoeker te herzien in de zin dat

hij moet geacht worden in de periode van 15 tot 30 juni 1998 niet

IX-7900-2/13

wederopgenomen te zijn in de luchtmacht.

De Raad van State verwerpt de beroepen voor het overige.

3.2. De verzoeker had ondertussen op 23 september 2003 de

verwerende partij gedagvaard voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Uit

het tussengekomen vonnis van 8 oktober 2012 blijkt dat de verzoeker het volgende

vorderde:

“Te zeggen voor recht dat eiser militair in werkelijke dienst was vanaf 15 juni 1998 tot 1 juli 2003;

De Belgische Staat te veroordelen tot het aanmerken van de periode van 15 juni 1998 tot 1 juli 2003 als een periode van werkelijke dienst en het verbeteren van het stamboekuittreksel in die zin;

De Belgische Staat verder te veroordelen tot het betalen van: • de bezoldiging - subsidiair een bedrag dat daarmee overeenstemt - die aan eiser voor de periode ‘1/15 juni 1998 - 30 juni 2003’ zou zijn toegekend geweest en had moeten toegekend worden indien hij voor deze periode niet buiten budget was geplaatst geweest, maar wel met ingang op 15 juni 1998 was aangemerkt geweest als militair in werkelijke dienst en het tot 1 juli 2003 was gebleven,

• met dien verstande dat onder bezoldiging wordt begrepen de wedde, berekend vooraleer de in artikel 23 van de loonbeschermingswet (d.d. 12 april 1965) bedoelde inhoudingen in mindering zijn gebracht, en dit met inbegrip van de tussentijdse verhogingen, de verhogingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen en de herzieningen van de weddeschalen;

• 1° het vakantiegeld en 2° de eindejaarstoelage - in ondergeschikte orde een aanvullend bedrag dat ermee overeenstemt - die beiden aan eiser voor de periode ‘l5 juni 1998 - 30 juni 2003’ hadden moeten toegekend worden indien hij dus met ingang op 15 juni 1998 in werkelijke dienst was erkend geweest en in deze stand 'werkelijke dienst' tevens was gebleven;

Aansluitend de Belgische Staat veroordelen tot het betalen van interest aan de wettelijke interestvoet op deze bedragen (m.a.w voormelde bezoldiging en toelagen), - of in ondergeschikte orde op de bedragen die ermee overeenstemmen -, dit voor de niet-tijdige betaling van deze maandelijkse geldschulden die vanaf 30 juni 1998 opeenvolgend opeisbaar werden en opeisbaar waren indien eiser met ingang op 15 juni 1998 in werkelijke dienst was erkend geweest en het daarna was gebleven;

Tevens de Belgische Staat bij toepassing van de artikelen 1382 en 1153, 4de lid van het Burgerlijk Wetboek te veroordelen tot het betalen van een aanvullende schadevergoeding die voor de periode sinds 1 juli 1998 wordt begroot op een vermeerdering met drie basispunten (3 %) van de reeds verschuldigde interest, hierboven begroot aan de wettelijke interestvoet,

IX-7900-3/13

of in ondergeschikte orde de Belgische Staat bij toepassing van de artikelen 1382 en 1153, 4de lid van het Burgerlijk Wetboek te veroordelen tot het betalen van een aanvullende schadevergoeding die voor de periode ‘1 juli 1998 - 30 juni 2003’ wordt begroot op negenduizend (9.000) euro en voor de periode vanaf ‘1 juli 2003 tot heden’ wordt begroot op dertienduizend (13.000) euro;

De Belgische Staat te veroordelen, overeenkomstig artikel 1154 van het Burgerlijk Wetboek, tot betaling, van de wettelijke interest op de na één jaar verschuldigde interesten, hierboven berekend, vanaf 19 maart 1999 (t.t.z. de datum van de inleiding van het verzoekschrift bij de Raad van State), in ondergeschikte orde vanaf 23 september 2003 (t.t.z. de datum van de dagvaarding), in zeer ondergeschikte orde vanaf 15 september 2010 (datum van de neerlegging van conclusies);

De Belgische Staat te veroordelen tot het betalen van een bedrag van tweeduizend vijfhonderd (2.500) euro, voor honoraria en kosten van een advocaat in de Raad van State-procedures IX-1.740 en 2.157;

De Belgische Staat ten slotte te veroordelen tot enerzijds het betalen van een rechtsplegingsvergoeding van vijfduizend (5.000) euro en anderzijds de kosten van dagvaarding- rolstelling, begroot op...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT