Décision judiciaire de Raad van State, 13 janvier 2010
Date de Résolution | 13 janvier 2010 |
Juridiction | Nietigverklaring |
Nature | Algemene vergadering |
DE ALGEMENE VERGADERING VAN DE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD VAN STATE
A R R E S T
nr. 199.465 van 13 januari 2010 in de zaak A. 87.224/G-87.
In zake: 1. de VZW AIRLINE OPERATORS COMMITTEE BRUSSELS 2. Luc GEENS bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Mia Wouters kantoor houdend te Brussel Vossendreef 6/1 bij wie woonplaats wordt gekozen
tegen:
het BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST, vertegenwoordigd door de Brusselse Hoofdstedelijke regering bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat François Tulkens kantoor houdend te Brussel Terhulpsesteenweg 177/6 bij wie woonplaats wordt gekozen
---------------------------------------------------------------------------------------------------I. Voorwerp van het beroep
1. Het beroep, ingesteld op 11 oktober 1999, strekt tot de nietigverklaring van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke regering van 27 mei 1999 betreffende de bestrijding van geluidshinder voortgebracht door het luchtverkeer.
II. Verloop van de rechtspleging
2. Bij arrest nr. 158.547 van 9 mei 2006 worden de debatten heropend en het door de auditeur-generaal aangewezen lid van het auditoraat wordt ermee gelast het onderzoek van de zaak voort te zetten.
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting van de algemene vergadering afdeling Bestuursrechtspraak, die heeft plaatsgevonden op 24 november 2009.
G-87-1/22
Staatsraad Pierre Barra heeft verslag uitgebracht.
Advocaat Mia Woutres, verschijnt voor de verzoekende partij, en advocaat François Tulkens verschijnen voor de verwerende partij, zijn gehoord.
Eerste auditeur Eric Lancksweerdt heeft een advies gegeven.
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
III. Feiten
3. Wat de feiten betreft wordt verwezen naar het tussenarrest nr. 158.547 van 9 mei 2006.
IV. Onderzoek van de middelen
Vooraf
4. In het tussenarrest nr. 158.547 van 9 mei 2006 werd het derde onderdeel van het eerste middel, in zoverre het betrekking heeft op het evenredigheidsbeginsel, als ongegrond verworpen, werden de debatten heropend en werd het door de auditeur-generaal aangeduide lid van het auditoraat ermee belast het onderzoek van de zaak voort te zetten.
A. Eerste middel
-
Eerste onderdeel
Standpunt van de partijen
5. De verzoekende partijen roepen in een eerste onderdeel van het eerste middel de schending in van artikel 23 van de Grondwet, van de vrijheid van handel en nijverheid en van het legaliteitsbeginsel.
Krachtens artikel 23 van de Grondwet bepalen enkel de wetgevers, elkeen wat hen aanbelangt, bij wet, decreet of ordonnantie, de
G-87-2/22
economische, sociale en culturele rechten, hieronder behorende het recht op arbeid, het recht op bescherming van gezondheid en het recht op een gezond leefmilieu, en de wijze waarop zij kunnen uitgeoefend worden.
De ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving (hierna : de ordonnantie van 17 juli 1997) bevat slechts één uitdrukkelijk verbod met name het verbod op nachtlawaai; voor het overige wordt de regering in artikel 9 van deze ordonnantie gemachtigd om de andere inbreuken te bepalen.
Voornoemd artikel 9 machtigt de regering tot het bepalen van maximale emissie- of immissienormen en aanvaardbare grenswaarden; deze machtiging betreft essentiële aangelegenheden.
Het bestreden besluit schendt te dezen de vrijheid van arbeid en van nijverheid en handel evenals veroorzaakt het indringende beperkingen van het luchtverkeer waardoor de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal in het gedrang komt.
De delegatie vervat in voornoemd artikel 9 schendt dan ook het legaliteitsbeginsel van artikel 23 van de Grondwet.
Krachtens artikel 9 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 komt het aan de jurisdictionele organen, inclusief de Raad van State, toe om na te gaan of de ordonnantie van 17 juli 1997 in overeenstemming is met de Grondwet en met de bijzondere wet, behoudens de bevoegdheid van het Arbitragehof.
-
De verwerende partij wijst er op dat de afdeling Wetgeving van de Raad van State uitdrukkelijk de vraag van de verenigbaarheid van de ordonnantie van 17 juli 1997 met de vrijheid van handel en nijverheid heeft behandeld en het principe van de delegatie vervat in artikel 9 voor het treffen van technische normen heeft aanvaard voor zover de uitvoeringsmaatregelen de vrijheid van handel en nijverheid niet op een onevenredige manier beperken.
Ze wijst ook op de voorbereidende werken van de ordonnantie van 17 juli 1997 waarin benadrukt wordt dat de betwiste delegatie noodzakelijk is in de beschouwde materie.
G-87-3/22
Voorts, zo argumenteert de verwerende partij, houdt, aldus het Arbitragehof in zijn arrest 181/98, artikel 23 van de Grondwet geen voorbehouden materie in; de ordonnantie van 17 juli 1997 omschrijft trouwens de bevoegdheden van de regering.
Ten slotte merkt de verwerende partij op dat de impact van de bestreden beslissing op de uitbating van de luchthaven Brussel-Nationaal zeer beperkt, zo niet onbestaande is; het besluit bevat geen regel die de vrijheid van handel en nijverheid op een onevenredige manier zou beperken.
-
In hun memorie van wederantwoord merken de verzoekende partijen op dat het arrest 181/98 van het Arbitragehof, waarop de verwerende partij zich beroept, handelt over een wet die voorzag in bijzondere machten voor de Koning, geval fundamenteel verschillend van het voorliggende.
-
In hun laatste memorie wijzen de verzoekende partijen er op dat artikel 20, 4/, van de ordonnantie van 17 juli 1997 als misdrijf bepaalt het rechtstreeks of onrechtstreeks veroorzaken of laten voortduren van geluidshinder die de normen vastgesteld door de regering overschrijdt.
Krachtens het versterkt legaliteitsbeginsel van de artikelen 12 en 14 van de Grondwet komt het enkel toe aan de wetgever, te dezen de Brusselse wetgever, om strafbare gedragingen te bepalen.
Dit toont, aldus de verzoekende partijen, nogmaals aan dat de delegatie in de ordonnantie van 17 juli 1997 aan de Brusselse regering om geluidsnormen vast te leggen, ongrondwettelijk is.
Daar in het auditoraatsverslag opgemerkt wordt dat de Raad van State onbevoegd is om de bepalingen van de ordonnantie van 17 juli 1997 te toetsen aan artikel 23 van de Grondwet gelet op de bijzondere wet van 9 maart 2003, vragen de verzoekende partijen volgende prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof :
"Schenden artikelen 9, 19 en 20 van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving niet de artikelen 10, 11, 12, 14 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk genomen en in samenhang beschouwd met de vrijheid van handel en onderneming doordat het de regering machtigt om essentiële elementen zoals de geluidsnormen, inzonderheid de maximale emissie- of immissienormen en de aanvaardbare
G-87-4/22
grenswaarden, te bepalen en in acht genomen dat de artikelen 19 en 20 van deze ordonnantie strafmaatregelen voorzien en dat de Economische en Sociale Raad overeenkomstig artikel 6, § 2, van de ordonnantie van 8 september 1994 enkel adviseert over voorontwerpen van ordonnanties?".
Vervolgens merken de verzoekende partijen op dat, in geval de delegatie zoals vastgelegd in de ordonnantie van 17 juli 1997, het legaliteitsbeginsel niet zou schenden, de ordonnantie van 8 september 1994 houdende oprichting van de Economische en Sociale Raad (hierna: de ordonnantie van 8 september 1994) had moeten bepalen dat deze Raad advies diende geven, niet enkel over ontwerpen van ordonnanties maar ook over ontwerpen van regeringsbesluiten; immers, de corebusiness waarover deze Raad moet adviseren, werd alsdan verschoven van de wetgever naar de regering althans wat betreft de maatregelen tegen geluidshinder en de daarmee gepaarde beperkingen aan de vrijheid van handel en nijverheid.
Doordat de ordonnantie van 8 september 1994 niet bepaalt dat de Economische en Sociale Raad advies moest geven over regeringsbesluiten die essentiële elementen bepalen, miskent zij het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Bestemmelingen van een geluidsbesluit genieten dus niet het voordeel van de raadpleging van de Economische en Sociale Raad, een waarborg die wel toekomt aan de bestemmelingen van een geluidsordonnantie.
Daar in het auditoraatsverslag opgemerkt wordt dat de Raad van State onbevoegd is om de bepalingen van de ordonnantie van 8 september 1994 te toetsen aan het gelijkheidsbeginsel omdat dit voorbehouden is aan het Grondwettelijk Hof, vragen de verzoekende partijen volgende prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof :
"Schendt artikel 6, § 2, van de ordonnantie van 8 september 1994 houdende oprichting van de Economische en Sociale Raad, afzonderlijk genomen en in samenhang gelezen met artikel 9 van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving, niet de artikelen 10 en 11 van de grondwet doordat de vereiste van het advies enkel geldt voor voorontwerpen van ordonnanties en niet voor voorontwerpen van regeringsbesluiten, inzonderheid wanneer het (voor)ontwerp maatregelen bedoeld in artikel 9 van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving betreft en de regering bij delegatie essentiële elementen kan bepalen zoals geluidsnormen, inzonderheid de maximale emissie- of immissienormen en de aanvaardbare grenswaarden, gegevens waarvoor in geval van niet-naleving de artikelen 19 en 20 van de ordonnantie van 17 juli 1997 straffen voorzien?".
G-87-5/22
9. In haar laatste memorie argumenteert de verwerende partij dat het eerste onderdeel van het eerste middel hoe dan ook ongegrond is nu de afdeling Wetgeving van de Raad van State de delegatie vervat in artikel 9 van de ordonnantie van 17 juli 1997 toelaatbaar achtte voor zover...
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI-
Décision judiciaire de Conseil d'État, 17 septembre 2015
...disproportionnée»; Considérant que l’assemblée générale de la section du contentieux administratif du Conseil d’État a, par arrêt n° 199.465 du 13 janvier 2010, saisi la Cour constitutionnelle de la question préjudicielle L’article 9 de l’ordonnance du 17 juillet 1997 relative à la lutte co......
-
Décision judiciaire de Conseil d'État, 26 février 2010
...considéré isolément et lu en combinaison avec le principe de la liberté de commerce et de l’industrie; qu’elle expose qu’au vu de l’arrêt n° 199.465 prononcé le 13 janvier 2010 par l’assemblée générale du Conseil d’Etat dans la procédure en annulation de l’arrêté du 27 mai 1999 introduite p......
-
Décision judiciaire de Raad van State, 26 février 2010
...considéré isolément et lu en combinaison avec le principe de la liberté de commerce et de l’industrie; qu’elle expose qu’au vu de l’arrêt n° 199.465 prononcé le 13 janvier 2010 par l’assemblée générale du Conseil d’Etat dans la procédure en annulation de l’arrêté du 27 mai 1999 introduite p......
-
Décision judiciaire de Conseil d'État, 17 septembre 2015
...disproportionnée»; Considérant que l’assemblée générale de la section du contentieux administratif du Conseil d’État a, par arrêt n° 199.465 du 13 janvier 2010, saisi la Cour constitutionnelle de la question préjudicielle L’article 9 de l’ordonnance du 17 juillet 1997 relative à la lutte co......
-
Décision judiciaire de Conseil d'État, 26 février 2010
...considéré isolément et lu en combinaison avec le principe de la liberté de commerce et de l’industrie; qu’elle expose qu’au vu de l’arrêt n° 199.465 prononcé le 13 janvier 2010 par l’assemblée générale du Conseil d’Etat dans la procédure en annulation de l’arrêté du 27 mai 1999 introduite p......
-
Décision judiciaire de Raad van State, 26 février 2010
...considéré isolément et lu en combinaison avec le principe de la liberté de commerce et de l’industrie; qu’elle expose qu’au vu de l’arrêt n° 199.465 prononcé le 13 janvier 2010 par l’assemblée générale du Conseil d’Etat dans la procédure en annulation de l’arrêté du 27 mai 1999 introduite p......