5 JUNI 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Artikel 14, § 2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, machtigt U om het begrip loon op basis waarvan de socialezekerheidsbijdragen in het stelsel der werknemers worden berekend, bij in Ministerraad overlegd besluit te verruimen of beperken;

Artikel 23, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor de werknemers, machtigt U om het begrip loon bepaald bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, bij een in Ministerraad overlegd besluit te verruimen of beperken voor de berekeningsbasis van de socialezekerheidsbijdragen der werknemers;

Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorleggen strekt ertoe om bepaalde maatregelen voorzien bij het bijzondere-machtenbesluit nr. 14 van 27 april 2020 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 5°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II) tot vrijwaring van een vlotte arbeidsorganisatie in de kritieke sectoren, uit te sluiten uit de berekeningsbasis voor socialezekerheidsbijdragen der werknemers.

De redactie van de bepalingen alsook van het verslag aan de Koning werd verfijnd in het licht van het advies van de Raad van State (advies nr. 67.316/1 van 6 mei 2020). Ingevolge dit advies, wordt gepreciseerd dat het onderscheid dat resulteert uit de uitsluiting van de vergoeding voor bepaalde overuren uit de berekeningsbasis van de socialezekerheidsbijdragen der werknemers op een objectief criterium berust, met name het tijdstip waarop en de sectoren waarin de werknemers de overuren presteren. Dit verschil in behandeling is redelijk verantwoord gelet op de economische noodzaak ingevolge het coronavirus om de werkgevers in de kritieke sectoren te ondersteunen.

Artikelsgewijze bespreking

Artikel 1

Deze bepaling voorziet een beperking van het loonbegrip als basis voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen der werknemers voor de netto-vergoedingen voor de 120 bijkomende vrijwillige overuren die tijdens het tweede kwartaal 2020 gepresteerd worden bij werkgevers in de kritieke sectoren in toepassing van artikel 2, § 1, van het bijzondere-machtenbesluit nr. 14 van 27 april 2020 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 5°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II) tot vrijwaring van een vlotte arbeidsorganisatie in de kritieke sectoren.

Art. 2

Dit artikel regelt de inwerkingtreding alsook de buitenwerkingtreding. Een inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot 1 april 2020 is in dezen onontbeerlijk voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang, meer bepaald om de sociaaleconomische gevolgen van het coronavirus COVID-19 te milderen, rekening houdende met de datum van inwerkingtreding en buitenwerkingtreding van de bepaling van voormeld bijzondere-machtenbesluit nr. 14 van 27 april 2020.

Art. 3

Dit artikel wijst de Ministers aan die belast zijn met de uitvoering van het besluit.

Wij hebben de eer te zijn,

Sire,

Van Uwe Majesteit,

de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars,

De Minister van Sociale Zaken,

  1. DE BLOCK

    De Minister van Werk,

  2. MUYLLE

    RAAD VAN STATE,

    afdeling Wetgeving

    Advies 67.316/1, van 6 mei 2020, over een ontwerp van koninklijk besluit 'tot wijziging van artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders'

    Op 28 april 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Sociale Zaken verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit 'tot wijziging van artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders'.

    Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 30 april 2020. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Chantal BAMPS, staatsraden, Michel TISON en Johan PUT, assessoren, en Wim GEURTS, griffier.

    Het verslag is uitgebracht door Brecht STEEN, eerste auditeur-afdelingshoofd.

    De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Chantal BAMPS, staatsraad.

    Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 6 mei 2020.

    1. Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

      Zowel uit de notificatie van de ministerraad, uit de adviesaanvraag als uit de aanhef van het ontwerp blijkt dat de stellers van het ontwerp de Raad van State om advies vragen binnen een termijn van vijf werkdagen bedoeld in artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State.

      Door te eisen dat de adviesaanvragen met een termijn van vijf werkdagen van een "bijzondere" motivering worden voorzien, heeft de wetgever tot uiting gebracht dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan verzocht worden om mededeling van het advies binnen die uitzonderlijk korte termijn. De aanvrager moet derhalve pertinente en voldoende concrete gegevens aanbrengen die het aannemelijk maken dat de ontworpen regeling dermate spoedeisend is dat noodzakelijkerwijze een beroep moet worden gedaan op de procedure bedoeld in artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State (advies mede te delen binnen een termijn van vijf werkdagen) en waarom, op het ogenblik van de adviesaanvraag, geen beroep kon worden gedaan op de procedure bedoeld in artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van deze wetten (advies mede te delen binnen een termijn van dertig dagen).

      Het voornoemde artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, stelt bovendien dat een verzoek om spoedbehandeling "in de aanvraag met bijzondere redenen [moet] worden...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT