5 JULI 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 april 2000 tot vaststelling van de bijzondere regels van basisloonberekening voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op bepaalde categorieën van werknemers

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Ik heb de eer ter ondertekening van Uwe Majesteit een koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 april 2000 tot vaststelling van de bijzondere regels van basisloonberekening voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op bepaalde categorieën van werknemers voor te leggen.

De Raad van State verleende op 5 mei 2022 het advies nr. 71.334/1 met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. De tekst werd deels aangepast rekening houdend met de opmerkingen van de Raad van State. De zaken die niet werden aangepast aan het advies, worden in dit verslag verder verduidelijkt.

  1. Memorie van toelichting

    Het invoeren van het nieuwe statuut voor flexi-jobs in december 2015 bracht vragen met zich mee rond de vaststelling van het basisloon van flexi-job werknemers in het geval van een arbeidsongeval tijdens de uitoefening van de flexi-job.

    Dit koninklijk besluit heeft tot doel hieraan tegemoet te komen en voegt daarom een nieuwe afdeling in in het koninklijk besluit van 18 april 2000 tot vaststelling van de bijzondere regels van basisloonberekening voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 (hierna "AOW") op bepaalde categorieën van werknemers.

    Artikel 3, 2°, van de AOW machtigt echter de Koning om "bijzondere regelen vast te stellen in verband met de toepassing van deze wet op bepaalde categorieën van personen".

    De nog onbeantwoorde vragen betreffen vooral de praktische uitvoerbaarheid van de berekening van het basisloon:

    - het vaststellen van het deeltijds arbeidsregime van een flexi-jobber is moeilijk en moeizaam en in het geval de hoofdjob deeltijds wordt uitgeoefend dringt de vraag zich op wat te doen met het samengaan van alle deeltijdse verloningen zoals gestipuleerd in artikel 37bis AOW;

    - het probleem van het relatief lage uurloon van de flexi-job (want brutoloon is nettoloon), terwijl er toch sociale en fiscale inhoudingen gebeuren op de arbeidsongeval prestaties;

    - de vraag rijst of de oplossing moet worden gebaseerd op maatpersonen dan wel op een forfaitair bedrag.

    Zoals aangehaald in het advies van de Raad van State moet er rekening gehouden worden met verschillende artikels uit de AOW bij het vinden van een oplossing voor flexi-job werknemer: het gaat daarbij om de artikelen 34, 36 en 37bis.

    Concreet werd hierbij de keuze gemaakt om het basisloon te berekenen aan de hand van het gemiddeld loon van voltijdse maatpersonen (werknemers die sinds meer dan één jaar dezelfde functie uitvoeren in dezelfde onderneming als de betrokken flexi-job werknemer). Wanneer er geen maatpersonen zijn, voorziet de reglementering dat het basisloon zal vastgesteld worden aan de hand van het barema van een werknemer met dezelfde functieclassificatie als de betrokkene, met minstens één jaar anciënniteit, tenzij er een cao of een arbeidsovereenkomst is afgesloten met een hoger uurloon. Deze oplossing volgt de geest van de AOW, zorgt voor rechtszekerheid en laat toch de nodige soepelheid toe inzake het beheer van deze arbeidsongevallendossiers.

    Ook zal het (enkel en dubbel) vakantiegeld, dat aan de flexi-job werknemer uitbetaald wordt samen met zijn flexi-loon, beschouwd worden als loon voor zowel de berekening van de vergoedingen verschuldigde voor de tijdelijke als de blijvende arbeidsongeschiktheid.

    In het licht van de opmerking van de Raad van State in punt 6, betreffende de volgende overwegingen:

    "Uit de uiteenzetting van de gemachtigde blijkt dat het de bedoeling is om in de eerste geschetste situatie (Flexi-job + één of meerdere deeltijdse tewerkstellingen (minstens 4/5e)) het basisloon op te trekken naar een voltijdse betrekking, om welke reden er geen sprake zou zijn van een discriminatie van de ene groep van flexi-job werknemers ten opzichte van de andere. Hoewel de uiteenzetting van de gemachtigde een redelijke verantwoording lijkt te kunnen bieden voor het voornoemde verschil in behandeling wat de niet toepasbaarheid van artikel 37bis van de arbeidsongevallenwet betreft, dient te worden vastgesteld dat voormelde bedoeling om in het betrokken geval het loon op te trekken naar een voltijdse betrekking vooralsnog niet blijkt uit de toepasselijke of ontworpen regelgeving, doch dat hiervoor louter verwezen wordt naar "een akkoord [...] om - ook voor flexi-situatie 1 - het loon op te trekken naar een voltijdse betrekking". Dit dient te worden verholpen.".

    Het is van belang te onderstrepen dat deze nieuwe regeling geen afbreuk doet aan de basisprincipes die gehanteerd worden voor de berekening van het basisloon, zoals begrepen in de arbeidsongevallenwet. Artikel 34 en artikel 36 van de AOW blijven respectievelijk gelden in geval van een volledige, dan wel onvolledige referteperiode. Artikel 37bis vormt een uitzondering op deze artikelen en vindt geen toepassing in geval van flexi-jobs. Het maakt...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT