30 JUNI 2020. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 11 oktober 1976 waarbij de minimum afmetingen en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens worden bepaald en tot opheffing van de ministeriële omzendbrief van 23 mei 2011 betreffende de woonerven en erven

De Minister van Verkeersveiligheid,

Gelet op de wet betreffende de politie van het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, artikel 1, lid 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, artikel 60.2;

Gelet op het ministerieel besluit van 11 oktober 1976 waarbij de minimumafmetingen en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens worden bepaald;

Gelet op de ministeriële omzendbrief van 23 mei 2011 betreffende de woonerven en erven;

Gelet op het rapport van 5 september 2019 opgesteld overeenkomstig artikel 3, 2°, van het decreet van 11 april 2014 houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen;

Gelet op advies 66.591/4 van de Raad van State, gegeven op 9 oktober 2019, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,

Besluit :

Artikel 1. In artikel 1 van het ministerieel besluit van 11 oktober 1976 waarbij de minimumafmetingen en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens worden bepaald, wordt 1.3. vervangen door wat volgt:

" 1.3. De verkeersborden en hun dragers moeten zodanig worden geplaatst dat ze de weggebruikers zo min mogelijk storen, zowel door hun plaatsing als door hun aantal.

De borden moeten zodanig worden geplaatst dat ze tijdig kunnen worden gezien en niet door obstakels worden verstopt.

Aangelegd buiten de rijbaan bedraagt de afstand tussen de rand van de rijbaan en de dichtstbijzijnde zijde van het verkeersbord ten minste 0,3 m binnen de bebouwde kom en ten minste 0,5 m buiten de bebouwde kom.

Behalve plaatselijke omstandigheden staat de onderste rand van de borden:

  1. op 1,5 m boven de grond op snelwegen;

  2. op 1 m boven de grond buiten de bebouwde kom op de bermen die niet door voetgangers worden gebruikt en waar geen parkeerruimte is;

  3. op 1 m boven de grond wanneer de borden enkel voor fietsers bestemd zijn;

  4. op 0,5 m boven de grond op de verkeerseilanden en centrale inrichtingen van rotondes;

  5. op ten minste 4,6 m boven de grond wanneer de borden boven de rijbaan worden opgehangen;

  6. op ten minste 2,5 m boven de grond wanneer de borden boven een openbare weg of een deel van een openbare weg gebruikt door fietsers worden opgehangen;

  7. op tenminste 2,2 m boven de grond in de andere gevallen.

    De hoogte van installatie van de in lid 4 bedoelde borden kan worden gewijzigd rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, zoals het garanderen van een betere zichtbaarheid van de borden, het vermijden dat de borden het verkeer verstoppen, het rekening houden met voertuigen die deze kunnen verstoppen, het minimaal belemmeren van het verkeer van weggebruikers zoals fietsers en voetgangers, tijdelijke verkeersborden.".

    Art. 2. In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 1990 en 17 oktober 2001, wordt 3.4, lid 3, vervangen door wat volgt:

    "Deze lichten mogen slechts geplaatst worden waar een fietspad met een verkeersbord D7 of D9 is, of waar de weg of een deel van de openbare weg voorbehouden is voor bepaalde weggebruikers door de verkeerstekens F99a tot F101c.".

    Art. 3. In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 1990, 19 december 1991, 9 oktober 1998, 14 mei 2002, 18 december 2002, 27 november 2003, 26 april 2004, 29 januari 2014 en 21 juli 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  8. punt 6.4.1 wordt vervangen als volgt:

    " 6.4.1. De verkeersborden met de hieronder aangegeven vorm hebben volgende afmetingen:

    Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

    De afmetingen van de borden die overeenkomen met een lagere snelheidslimiet mogen worden gebruikt, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden en bij herhalingen op de linkse kant.

    Aan het einde van een zone met een snelheidslimiet lager dan of gelijk aan 30 km/u mag de reeks borden met grotere afmetingen gebruikt worden.

    De borden met zonale draagwijdte hebben afmetingen van 0,60 m x 0,90 m. Deze afmetingen kunnen worden teruggebracht tot 0,40 m x 0,60 m, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden.

    De borden met zonale draagwijdte met twee reglementeringen hebben afmetingen van 0,60 m x 1,60 m. Deze afmetingen mogen worden teruggebracht tot 0,40 m x 1,00 m rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden.

    Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

  9. punt 6.4.2 wordt vervangen als volgt:

    " 6.4.2. Bij de beoordeling van de in artikel 6.4.1. bedoelde plaatselijke omstandigheden moet met name rekening worden gehouden met de volgende elementen:

  10. de smalheid van de rijbaan of van de berm;

  11. de noodzaak om het bord op een kleine verkeersgeleider te plaatsen." ;

  12. ...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT