29 JUNI 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de oprichting van een commissie van beroep tegen de beslissing van de uitbetalingsactor over de toelagen in het kader van het gezinsbeleid of tegen het uitblijven ervan
DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980, artikel 20;
Gelet op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, artikel 7, § 5, artikel 105, § 4, § 6 en § 7, artikel 108, § 2, artikel 110, derde lid, artikel 112, § 1, derde en vierde lid, artikel 113, 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9° en 10° en artikel 115, § 1, eerste lid;
Gelet op het akkoord van de minister bevoegd voor begroting, gegeven op 20 februari 2018;
Gelet op advies 63.478/1 van de Raad van State, gegeven op 7 juni 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
-
beroep: een beroep als vermeld in artikel 104 van het decreet van 27 april 2018;
-
commissie: een geschillencommissie als vermeld in artikel 104 van het decreet van 27 april 2018;
-
decreet van 27 april 2018: het decreet van 27 april tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid;
-
decreet van 7 juli 2017: het decreet van 7 juli 2017 tot oprichting van een publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, tot vaststelling van vergunningsnormen voor private uitbetalingsactoren en tot wijziging van het decreet van 30 april 2004 betreffende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
-
de minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezinsbijslagen;
-
werkdag: iedere dag die geen zaterdag, zondag of feestdag is.
HOOFDSTUK 2. - Samenstelling van de commissie
Art. 2. De hoedanigheid van voorzitter, lid of plaatsvervanger van de commissie is onverenigbaar met:
-
een mandaat of een ambt van personeelslid in het Europees Parlement, de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement;
-
het ambt van minister, staatssecretaris, en van hun kabinetsleden;
-
het ambt van personeelslid van een strategische adviesraad als vermeld in artikel III.93 van het bestuursdecreet van [...].
Onverminderd het eerste lid is het ambt van personeelslid van de Vlaamse, Brusselse, Waalse of Duitstalige overheid onverenigbaar met de hoedanigheid van voorzitter.
Art. 3. De minister kan op verzoek van de betrokkene een einde maken aan het mandaat van voorzitter, lid of plaatsvervanger.
De minister kan, na advies van de commissie en nadat hij de betrokkene de gelegenheid heeft gegeven om te worden gehoord, in de volgende gevallen een einde maken aan het mandaat van voorzitter, lid of plaatsvervanger:
-
als de betrokkene drie keer na elkaar zonder voorafgaande verwittiging afwezig is op de vergaderingen van de commissie of de kamer waarvoor hij is uitgenodigd;
-
als de betrokkene het vertrouwelijke karakter van de beraadslagingen van de commissie of van een kamer niet respecteert of vertrouwelijke documenten verspreidt.
De minister maakt, nadat hij de betrokkene de gelegenheid heeft gegeven om te worden gehoord, een einde aan het mandaat van voorzitter, lid of plaatsvervanger als de betrokkene zich in een geval van onverenigbaarheid bevindt als vermeld in artikel 2.
Art. 4. Wanneer de minister overeenkomstig artikel 3 een einde heeft gemaakt aan het mandaat van voorzitter of lid van de commissie, zal de plaatsvervanger van de ontslagen voorzitter of van het ontslagen lid het mandaat van zijn voorganger voleindigen en zal er met toepassing van artikel 105, §§ 1 en 2, van het decreet van 27 april 2018 een nieuwe plaatsvervanger worden aangesteld voor de resterende periode van het mandaat van plaatsvervanger.
Wanneer de minister overeenkomstig artikel 3 een einde heeft gemaakt aan het mandaat van plaatsvervanger, zal er ter vervanging van de ontslagen plaatsvervanger met toepassing van artikel 105, §§ 1 en 2, van het decreet van 27 april 2018 een nieuwe plaatsvervanger worden aangesteld die het mandaat van zijn voorganger zal voleindigen.
Art. 5. De commissie legt binnen drie maanden nadat ze is samengesteld, aan de minister een voorstel van huishoudelijk reglement voor. De minister keurt het huishoudelijk...
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI