27 JANUARI 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 oktober 2012 betreffende de uitgifte van Belgische covered bonds door kredietinstellingen naar Belgisch recht, van het koninklijk besluit van 11 oktober 2012 betreffende de portefeuillebeheerder in het kader van de uitgifte van Belgische covered bonds door een kredietinstelling naar Belgisch recht, van het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en van het koninklijk besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen, en houdende diverse bepalingen

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het ontwerp van koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, kadert in de omzetting in Belgisch recht van Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (hierna "de Richtlijn Covered Bonds" of "de Richtlijn" genoemd).

Zoals de titel ervan aangeeft, beoogt de Richtlijn Covered Bonds op Europees niveau een uniform kader met minimale harmonisatie vast te stellen voor de uitgifte van gedekte obligaties (hierna "covered bonds" genoemd).

Naast die Richtlijn werd Verordening (EU) 2019/2160 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties (hierna "de Verordening CB" genoemd) aangenomen, die wijzigingen aanbrengt in voornamelijk artikel 129 van de voornoemde Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (hierna "de CRR" genoemd). Die wijzigingen zijn in hoofdzaak bedoeld ter verduidelijking van de criteria voor de beleenbaarheid van de activa ter dekking van de covered bonds waaraan deze laatste moeten voldoen om een gunstige weging te krijgen.

In België wordt de uitgifte van covered bonds reeds geregeld door de wet van 3 augustus 2012 tot invoering van een wettelijke regeling voor Belgische covered bonds, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 24 augustus 2012. Sommige bepalingen van deze wet werden nader toegelicht en ten uitvoer gelegd bij het koninklijk besluit van 11 oktober 2012 betreffende de uitgifte van Belgische covered bonds door kredietinstellingen naar Belgisch recht en bij het koninklijk besluit van 11 oktober 2012 betreffende de portefeuillebeheerder in het kader van de uitgifte van Belgische covered bonds door een kredietinstelling naar Belgisch recht, beide gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 18 oktober 2012.

Aangezien de Europese Unie met de vaststelling van de Richtlijn Covered Bonds beoogde een minimale harmonisatie tot stand te brengen van de in de lidstaten bestaande wettelijke kaders ter zake, waren de in het Belgisch wettelijk kader aan te brengen wijzigingen beperkt. Deze wijzigingen werden opgenomen in de wet van 26 november 2021 tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen. Voor meer uitleg over het wettelijk kader voor de Belgische covered bonds en over de belangrijkste wijzigingen in dit kader als gevolg van de goedkeuring van de Richtlijn Covered Bonds wordt verwezen naar de voorbereidende werkzaamheden van de voornoemde wetten van 3 augustus 2012(1) en 26 november 2021(2).

Met het oog op de verduidelijking en tenuitvoerlegging van een aantal bepalingen van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen (hierna "de wet" genoemd), zoals gewijzigd bij de wet van 26 november 2021, en teneinde aldus de omzetting van de Richtlijn Covered Bonds te voltooien, dienen nog wijzigingen te worden aangebracht in het koninklijk besluit van 11 oktober 2012 betreffende de uitgifte van Belgische covered bonds door kredietinstellingen naar Belgisch recht. Deze wijzigingen worden opgenomen in Afdeling I van dit ontwerp van koninklijk besluit en strekken er in hoofdzaak toe te verduidelijken:

- wat de criteria zijn voor de beleenbaarheid en de waardering van de dekkingsactiva die in aanmerking kunnen worden genomen voor de samenstelling van het (de) bijzonder(e) vermogen(s);

- onder welke voorwaarden de uitgevende kredietinstellingen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om derivatencontracten op te nemen in hun bijzonder(e) vermogen(s);

- met welke elementen rekening moet worden gehouden voor de dekkings- en liquiditeitstests en voor de samenstelling van de liquiditeitsbuffer;

- wat de bevoegdheden zijn van de Nationale Bank van België (hierna "de Bank") met betrekking tot de volumelimieten waarbinnen een uitgevende kredietinstelling Belgische covered bonds mag uitgeven; en

- welke informatie de kredietinstellingen die Belgische covered bonds uitgeven, moeten verstrekken aan de houders van Belgische covered bonds.

Daarnaast worden er in het voornoemde koninklijk besluit van 11 oktober 2012 technische en wetgevingstechnische wijzigingen aangebracht. Zo worden alle verwijzingen naar "gelijkgestelde effecten" geschrapt, aangezien deze betrekking hadden op de effecten die in aanmerking kwamen voor de intussen irrelevant geworden overgangsbepaling in artikel 35 van de voornoemde wet van 3 augustus 2012.

De omzetting van de Richtlijn Covered Bonds vereist bovendien kleine wijzigingen in het koninklijk besluit van 11 oktober 2012 betreffende de portefeuillebeheerder in het kader van de uitgifte van Belgische covered bonds door een kredietinstelling naar Belgisch recht, in het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en in het koninklijk besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen, en houdende diverse bepalingen.

Ten slotte strekt dit koninklijk besluit ook tot omzetting van bepaalde aspecten van Richtlijn (EU) 2019/1160 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van Richtlijnen 2009/65/EG en 2011/61/EU met betrekking tot de grensoverschrijdende distributie van instellingen voor collectieve belegging.

Afdeling 1 - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 11 oktober 2012 betreffende de uitgifte van Belgische covered bonds door kredietinstellingen naar Belgisch recht

Artikelen 1, 2, 3 en 4

Naast de technische preciseringen en wijzigingen die bij de ontwerpartikelen 1, 2, 3 en 4 worden aangebracht in de artikelen 1, 2, 3, 6, 7, 9, 10 en 11 van het koninklijk besluit van 11 oktober 2012 betreffende de uitgifte van Belgische covered bonds door kredietinstellingen naar Belgisch recht, voegt ontwerpartikel 4 in artikel 3 van het voornoemde koninklijk besluit een nieuwe definitie in van het begrip "nettoliquiditeitsuitstromen", om te zorgen voor de omzetting van artikel 3, punt 16) van de Richtlijn Covered Bonds.

Artikel 5

Ontwerpartikel 5 wijzigt artikel 3, § 1 van hetzelfde koninklijk besluit om de beleenbaarheidscriteria vast te stellen die voortaan van toepassing zijn op de dekkingsactiva en om aldus te zorgen voor de volledige omzetting van artikel 6 van de Richtlijn Covered Bonds.

Zodoende worden vier categorieën van dekkingsactiva toegelaten en worden de beleenbaarheidscriteria voor de betrokken schuldvorderingen vastgesteld, teneinde te voldoen aan de criteria van artikel 129, lid 1, van de CRR zoals gewijzigd bij de Verordening CB.

De eerste twee categorieën van activa omvatten de hypothecaire schuldvorderingen waarbij het voorwerp van de hypotheek is gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte. De betrokken bepalingen leggen vast binnen welke limieten deze hypothecaire schuldvorderingen in aanmerking kunnen worden genomen als beleenbare activa. Het doel van deze limieten is te bepalen tot welk bedrag deze schuldvorderingen kunnen bijdragen tot de dekking van de Belgische covered bonds. De LTV-limieten, waarnaar wordt verwezen, bepalen het percentage van het krediet dat bijdraagt aan de dekkingsvereisten en vormen geenszins een criterium om de onderliggende kredieten waarvan de LTV niet binnen deze limieten zou vallen, uit te sluiten van de lijst van in aanmerking komende schuldvorderingen.

Wat betreft de inaanmerkingneming van vastgoed in aanbouw zij verduidelijkt dat de Europese Bankautoriteit (hierna "de EBA") zich hierover heeft uitgedrukt in een vraag- en antwoordrubriek (EBA Q&A 2015_2304(3)). Zij heeft gepreciseerd dat, tijdens de aanbouw van niet-zakelijk vastgoed, de leningen ook kunnen worden beschouwd als zijnde volledig gedekt in de zin van artikel 125 van de CRR (de lening voor niet-zakelijk vastgoed wordt volledig gedekt door dit vastgoed). Daarentegen heeft de EBA uitdrukkelijk vermeld dat deze behandeling uitsluitend van toepassing is op niet-zakelijk vastgoed, en niet op zakelijk vastgoed.

De derde categorie omvat in hoofdzaak de schuldvorderingen op of gewaarborgd door centrale overheden of centrale banken van lidstaten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling ("OESO"), regionale of lokale overheden of publiekrechtelijke entiteiten van lidstaten van de OESO, of multilaterale ontwikkelingsbanken of internationale organisaties die een risicogewicht van 0 % hebben met toepassing van de artikelen 117 en 118 van de CRR. Voor de gevallen waar de debiteurs van de betrokken schuldvorderingen geen lid zijn van de Europese Unie of, in het geval van de centrale banken, geen lid zijn van het Europees Stelsel van Centrale Banken ("ESCB"), worden meer specifieke criteria vastgesteld.

De vierde categorie omvat de schuldvorderingen die behoren tot de kredietkwaliteitscategorieën 1 of 2 zoals vastgesteld met toepassing van artikel 136 van de CRR(4) op kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een lidstaat van de OESO, wanneer deze blootstellingen de vorm hebben van:

- kortlopende schuldvorderingen met een looptijd van drie maanden of minder, of kortetermijndeposito's met een oorspronkelijke looptijd van maximaal 100 dagen, indien deze worden gebruikt om te voldoen aan het liquiditeitsvereiste voor het bijzonder vermogen als bepaald in artikel 7, § 1 van de wet; of van

- derivatencontracten die voldoen aan de vereisten van artikel 4 van de wet.

Ontwerpartikel 5 vervangt paragraaf 4 van artikel 3 van hetzelfde koninklijk...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT