20 SEPTEMBER 2018. - Raadpleging. - Milieuovereenkomst betreffende de uitvoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid inzake afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

Gelet op Richtlijn 2012/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA);

Gelet op de Ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen;

Gelet op de Ordonnantie van 29 april 2004 betreffende de milieuovereenkomsten;

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 december 2016 betreffende het beheer van afvalstoffen;

Gelet op de milieuovereenkomst van 6 februari 2012 betreffende de terugnameplicht voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;

Gelet op het feit dat het ontwerp van milieuovereenkomst het voorwerp heeft uitgemaakt van een openbare raadpleging en een publicatie in het Belgisch Staatsblad op datum van art. 7, in overeenstemming met de Ordonnantie van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad van 29 april 2004 betreffende de milieuovereenkomsten;

Gelet op de beslissing van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 september 2018 houdende goedkeuring van de huidige milieuovereenkomst;

Overwegende dat voorliggende overeenkomst de beginselen van milieuverantwoordelijkheid, producentenverantwoordelijkheid, een hoge mate van milieubescherming en subsidiariteit vertaalt en het evenredigheidsbeginsel respecteert;

Overwegende het engagement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om te streven naar administratieve vereenvoudiging en dat in het bijzonder ten gunste van zijn kleine en middelgrote ondernemingen;

komen de volgende partijen:

  1. het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,

    vertegenwoordigd door de heer R. VERVOORT, Minister-president, en door mevrouw C. FREMAULT, Minister van Leefmilieu, Energie en Waterbeleid,

    hierna het 'Gewest' genoemd;

  2. de volgende representatieve bedrijfsorganisaties:

    . . . . .

    hierna de 'Organisaties' genoemd;

    het volgende overeen:

    HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

    Juridische bronnen

    Artikel 1. § 1. De bepalingen van de Ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen ('ordonnantie') en in het bijzonder de artikelen 6 en 26 alsook de bepalingen van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 december 2016 betreffende het beheer van afvalstoffen ('besluit') en in het bijzonder de artikelen 2.1.1 tot 2.3.7 en de artikelen 2.4.46 tot 2.4.67 zijn van toepassing op deze overeenkomst.

    Definities

    Art. 2. § 1. De nuttige definities van de ordonnantie en het besluit worden herhaald in bijlage I.

    § 2. Daarnaast gelden ook de volgende aanvullende definities in het kader van de huidige milieuovereenkomst:

  3. Beheersorganisme: vereniging zonder winstoogmerk die voldoet aan de bepalingen van artikel 2.3.3 van het besluit, aan wie de producenten de verplichtingen die hen toekomen krachtens de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ('UPV'), geheel of gedeeltelijk delegeren;

  4. Uitvoeringsorganisme: vereniging waaraan het beheersorganisme zijn verplichtingen met betrekking tot de UPV geheel of gedeeltelijk delegeert;

  5. Lid: de natuurlijke of rechtspersoon die lid is van een ondertekenende organisatie die een mandaat heeft gegeven aan deze organisatie met het oog op de uitvoering van zijn UPV;

  6. Toegetredene: de natuurlijke of rechtspersoon die toetreedt tot het collectieve systeem dat ingevoerd werd overeenkomstig de huidige overeenkomst, door de ondertekening van een toetredingsovereenkomst met het/de beheersorganisme(n);

  7. Toetredingsovereenkomst: overeenkomst waarmee het lid of de toegetredene de uitvoering van de verplichtingen die hem toekomen krachtens de UPV geheel of gedeeltelijk delegeert aan het beheersorganisme;

  8. Fijnmazige ophaling: inzameling van AEEA (afgedankte elektrische en elektronische apparatuur), met inbegrip van de groepering en de sortering in fracties, uitgevoerd door of voor rekening van de producenten op inzamelpunten. Dit omvat de gratis inzameling van huishoudelijke AEEA bij de bedrijven, de kleinhandelaars en andere mobiele of vaste, tijdelijke of permanente inzamelpunten die door de producent ingericht werden. Dit omvat niet de inzameling van huishoudelijke AEEA uitgevoerd door de publiekrechtelijke rechtspersoon (PRRP) bij de gezinnen, noch de inzameling die rechtstreeks verricht wordt bij de groeperingscentra.

  9. Bewarende inzameling?

  10. Publiekrechtelijke rechtspersoon (PRRP)

    Juridisch kader

    Art. 3. § 1. Deze overeenkomst bindt de ondertekenende partijen, de leden en de toegetredenen.

    § 2. De organisaties informeren hun leden over de verplichtingen die uit de huidige overeenkomst voortvloeien.

    § 3. Met het oog op de uitvoering van de overeenkomst richten de organisaties of hun leden een of meerdere beheersorganismen op. De lijst van de beheersorganismen werd toegevoegd als bijlage II.

    § 4. De beheersorganismen kunnen hun verplichtingen geheel of gedeeltelijk toevertrouwen aan een uitvoeringsorganisme ("het uitvoeringsorganisme") dat aan de voorwaarden van artikel 2.3.3 van het besluit voldoet.

    § 5. De verplichtingen die respectievelijk opgenomen worden door de leden, de toegetredenen, de ondertekenende organisaties, de beheersorganismen en het uitvoeringsorganisme worden gepreciseerd in het Preventie- en beheerplan dat beoogd wordt bij artikel 15 ("Beheerplan").

    § 6. De toetredingsovereenkomst garandeert de non-discriminatie en de niet-verstoring van de concurrentie tussen de contractanten en streeft naar administratieve vereenvoudiging. De beheersorganismen mogen de toetreding van producenten niet weigeren.

    § 7. De toetredingsovereenkomst bevat de nodige bepalingen om de financiering te garanderen van de uitvoering van de uitgebreide verantwoordelijkheid van de producenten van de apparatuur die tijdens de duur van de toetredingsovereenkomst op de markt gebracht werd, ook al zou de producent niet langer gebonden zijn aan een milieuovereenkomst na afloop van de toetredingsovereenkomst. De ondertekening van de toetredingsovereenkomst en de regelmatige betaling van de door de producent verschuldigde milieubijdragen gelden als waarborg voor de financiering van een gepast beheer van de AEEA in de zin van artikel 2.4.57 van het besluit.

    § 8. De beheersorganismen aanvaarden buitenlandse producenten of hun gevolmachtigden overeenkomstig artikel 2.4.67, § 1 en § 2 van het besluit.

    Algemene principes

    Art. 4. § 1. De huidige milieuovereenkomst legt de uitvoeringsregels inzake de UPV voor AEEA vast, die door artikel 26 van de ordonnantie en titel II van het besluit beoogd wordt. Ze wordt gesloten conform de ordonnantie van 29 april 2004 betreffende de milieuovereenkomsten.

    § 2. De overeenkomst kadert in een aanpak van algemeen belang en wil de levenscyclus van de materialen waaruit de AEEA bestaan, zo goed mogelijk sluiten door preventie, hergebruik en voorbereiding voor hergebruik te stimuleren en door selectieve inzameling, recyclage en andere gepaste verwerkingen om een hoge mate van milieubescherming en bescherming van de grondstoffen te bereiken, te maximaliseren, terwijl er tegelijkertijd wordt toegezien op een economisch en sociaal optimum binnen een logica van duurzame ontwikkeling en circulaire economie. De overeenkomst stimuleert de ontwikkeling van vennootschappen met sociaal oogmerk die actief zijn op het vlak van de inzameling, de sortering voor hergebruik en de voorbereiding voor hergebruik in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

    § 3. De overeenkomst wordt beheerd in het kader van een partnerschaps- en pedagogische aanpak die alle actoren van het AEEA-circuit samenbrengt.

    § 4. Vanuit een streven naar administratieve vereenvoudiging en goed bestuur versterkt de huidige overeenkomst de autonomie en de transparantie van de producenten om hun verplichtingen op het vlak van de UPV na te komen. De tussenkomst in de opvolging van de overeenkomst door het Gewest gebeurt doelgerichter en wordt aangevuld met een systeem van zelfevaluatie door de producenten en van externe evaluatie.

    § 5. De overeenkomst tracht de modaliteiten betreffende de uitvoering van de UPV tussen de drie Gewesten te harmoniseren en kadert in de Europese regelgeving ter zake.

    Toepassingsgebied

    Art. 5. § 1. Deze milieuovereenkomst is van toepassing op de huishoudelijke en professionele elektrische en elektronische apparatuur ("EEA") die aan de UPV onderworpen is overeenkomstig artikel 2.4.46, § 2 tot § 5 van het besluit, met uitzondering van fotovoltaïsche zonnepanelen.

    § 2. Leefmilieu Brussel zorgt voor de opstelling en jaarlijkse bijwerking van een productenlijst die de toestellen bevat, die onder het toepassingsgebied vallen en waarop de UPV van toepassing is. In samenspraak met de betroffen organisaties stellen de beheersorganismen een lijst op van de producten waarvoor het beheersorganisme de UPV uitvoert. Deze lijsten maken een onderscheid tussen de huishoudelijke en de professionele EEA.

    § 3. Wanneer een product niet in de productenlijst voorkomt, onderzoeken de beheersorganismen op verzoek van de desbetreffende sector de mogelijkheid om het product in kwestie in de lijst op te nemen. Zijn - gemotiveerde - beslissing ter zake wordt aan de aanvrager meegedeeld.

    § 4. De wijzigingen van de productenlijsten worden zes maanden vóór hun inwerkingtreding door de beheersorganismen aan de leden, de toegetredenen en de distributiesector meegedeeld.

    § 5. De beheersorganismen publiceren de lijst van de producten die beoogd worden bij § 4 hierboven, op een duidelijke en gemakkelijk toegankelijke manier op hun website en stellen een kopie ter beschikking van iedereen die ernaar vraagt.

    HOOFDSTUK 2. - Becijferde doelstellingen

    Becijferde doelstellingen

    Art. 6. De becijferde doelstellingen die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behaald dienen te worden op het einde van de overeenkomst, zijn:

    - een minimale verhoging met 50 % van de gerapporteerde en ingezamelde hoeveelheden huishoudelijke AEEA op het grondgebied van het Gewest ten opzichte van het tonnage van het jaar 2017. Deze doelstelling zal door de partijen heronderhandeld kunnen worden in het licht van de resultaten van de studie die beoogd wordt bij artikel 20, § 2;

    - een minimale verhoging met 50 % van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT