20 MEI 2020. - Wet houdende diverse bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Tijdelijke versoepeling van de vereisten voor de identificatie van de ondertekenaars van authentieke akten die een gerechtelijk ambt of een ambt bij het Grondwettelijk Hof uitoefenen

Art. 2. De ondertekenaar van een authentieke akte in gedematerialiseerde vorm die een gerechtelijk ambt uitoefent als bedoeld in deel II, boek II, titel 1, van het Gerechtelijk Wetboek, die werd benoemd tot gerechtelijk stagiair overeenkomstig artikel 259octies, § 1, vierde lid van hetzelfde Wetboek, of die een ambt uitoefent als bedoeld in titel II, hoofdstuk 1 of 3 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, en die gebruik maakt van een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.12. van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG, wordt, tot bewijs van het tegendeel, vermoed op het ogenblik van zijn handtekening te beschikken over de vereiste hoedanigheid om rechtsgeldig een authentieke akte op te maken.

Artikel 1317, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de ondertekenaar bedoeld in het eerste lid.

Art. 3. Dit hoofdstuk is van toepassing tot 30 juni 2020.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bedoelde datum aanpassen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19-pandemie.

HOOFDSTUK 3. - Wettiging van de tijdelijke

maatregelen betreffende de neerlegging van verzoekschriften

Art. 4. Onverminderd de andere nadere regels waarin het Gerechtelijk Wetboek voorziet, kunnen elke akte van rechtsingang of van voorziening en elk verzoekschrift of verzoek aan de rechter, en de bijlagen daarvan, bij de griffie van een gerecht worden neergelegd:

  1. per e-mail, wanneer ze afkomstig zijn van een gerechtsdeurwaarder of een advocaat;

  2. door het e-Depositsysteem bedoeld in artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 16 juni 2016 houdende de elektronische communicatie overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek.

    Het eerste lid, 1°, is van toepassing tot de tweede dag volgend op de bekendmaking van deze wet.

    Het eerste lid, 2°, is van toepassing tot 30 juni 2020.

    De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum bedoeld in het derde lid, aanpassen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19-pandemie.

    HOOFDSTUK 4. - De procedure van vereffening-verdeling

    Art. 5. In afwijking van de artikelen 1214 tot 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek, kan tussen 18 maart 2020 en 30 juni 2020 de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling, desgevallend via videoconferentie, worden gehouden en voortgezet.

    De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bedoelde einddatum aanpassen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT