16 OKTOBER 2022. - Wet tot oprichting van het Centraal register voor de beslissingen van de rechterlijke orde en betreffende de bekendmaking van de vonnissen en tot wijziging van de assisenprocedure betreffende de wraking van de gezworenen (1)

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL 2. - Bepalingen houdende de oprichting van het Centraal register voor de beslissingen van de rechterlijke orde en betreffende de bekendmaking van de vonnissen

HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering

Art. 2. Artikel 163, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 27 april 1987, wordt aangevuld met de volgende zin:

"Artikel 190, derde tot zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de politierechtbank.".

Art. 3. Artikel 176 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 18 maart 2018, wordt aangevuld met de volgende zin:

"Artikel 190, derde tot zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.".

Art. 4. In artikel 190 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 maart 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  1. in het derde lid worden de woorden "Het vonnis" vervangen door de woorden "Het beschikkend gedeelte van het vonnis" en wordt het lid aangevuld met de woorden ", zelfs in afwezigheid van de andere rechters maar in aanwezigheid van het openbaar ministerie.";

  2. het artikel wordt aangevuld met vier leden, luidende:

    "Het gepseudonimiseerde vonnis wordt binnen een redelijke termijn bekendgemaakt via het Centraal register bedoeld in artikel 782, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek.

    In afwijking van het vierde lid en bij een met redenen omklede beslissing die in het vonnis wordt opgenomen, kan het gerecht dat het vonnis wijst, ambtshalve of op verzoek van een partij, en na de partijen gehoord te hebben, de bekendmaking van het gepseudonimiseerde vonnis verbieden of beslissen dat bepaalde onderdelen van de in het vonnis opgenomen motivering worden weggelaten uit het publiek raadpleegbare gepseudonimiseerde vonnis, wanneer de bekendmaking van dit gepseudonimiseerde vonnis of de betrokken onderdelen ervan onevenredig het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de partijen of andere personen betrokken in de zaak aantast, of hun andere fundamentele rechten en vrijheden, zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden.

    Wanneer de bekendmaking bedoeld in het vierde lid onmogelijk is, spreekt de voorzitter het vonnis integraal uit, of stelt hij het vonnis ter beschikking van het publiek in de zittingszaal tot aan het einde van die zitting. De bekendmaking vindt plaats van zodra de onmogelijkheid ophoudt te bestaan.

    Onverminderd het vierde lid kan de voorzitter van de kamer die het vonnis heeft gewezen, in alle gevallen, hetzij ambtshalve, hetzij op een met redenen omkleed verzoek van een van de partijen, beslissen de uitspraak van het vonnis in openbare terechtzitting niet te beperken tot het beschikkend gedeelte.".

    Art. 5. Artikel 209 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1990, wordt aangevuld met een lid luidende:

    "Artikel 190, derde tot zevende lid, is van overeenkomstige toepassing voor het hof van beroep".

    Art. 6. In artikel 337 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  3. in het tweede lid, eerste zin, worden de woorden "het beschikkend gedeelte van" ingevoegd tussen de woorden "in zijn aanwezigheid" en de woorden "het arrest voor" en wordt de eerste zin aangevuld met de woorden ", zelfs in afwezigheid van de andere rechters maar in aanwezigheid van het openbaar ministerie.";

  4. tussen het tweede en het derde lid worden vier leden ingevoegd, luidende:

    "Het gepseudonimiseerde arrest wordt binnen een redelijke termijn bekendgemaakt via het Centraal register bedoeld in artikel 782, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek.

    In afwijking van het derde lid en bij een met redenen omklede beslissing die in het arrest wordt opgenomen, kan het hof dat het arrest wijst, ambtshalve of op verzoek van een partij en na de partijen gehoord te hebben, de bekendmaking van het gepseudonimiseerde arrest verbieden, of beslissen dat bepaalde onderdelen van de in het arrest opgenomen motivering worden weggelaten uit het publiek raadpleegbare gepseudonimiseerde arrest, wanneer de bekendmaking van dit gepseudonimiseerde arrest of de betrokken onderdelen ervan onevenredig het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de partijen of andere personen betrokken in de zaak aantast, of hun andere fundamentele rechten en vrijheden, zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden.

    Ingeval de bekendmaking bedoeld in het derde lid onmogelijk is, spreekt de voorzitter het arrest integraal uit, of stelt hij het arrest ter beschikking van het publiek in de zittingszaal tot aan het einde van die zitting. De bekendmaking vindt plaats van zodra de onmogelijkheid ophoudt te bestaan.

    Onverminderd het derde lid kan de voorzitter van de kamer die het arrest heeft gewezen, in alle gevallen, hetzij ambtshalve, hetzij op een met redenen omkleed verzoek van een van de partijen, beslissen de uitspraak van het arrest in openbare terechtzitting niet te beperken tot het beschikkend gedeelte.".

    Art. 7. In artikel 346 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967 en hersteld bij de wet van 21 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  5. in het eerste lid, tweede zin, worden de woorden "het beschikkend gedeelte van" ingevoegd tussen de woorden "en leest" en de woorden "het arrest voor;";

  6. tussen het eerste en het tweede lid, dat het zesde lid wordt, worden vier leden ingevoegd, luidende:

    "Het gepseudonimiseerde arrest wordt binnen een redelijke termijn bekendgemaakt via het Centraal register bedoeld in artikel 782, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek.

    Het hof dat het arrest wijst, kan, in afwijking van het tweede lid en bij een met redenen omklede beslissing die in het arrest wordt opgenomen, ambtshalve of op verzoek van een partij en na de partijen gehoord te hebben, de bekendmaking van het gepseudonimiseerde arrest verbieden, of beslissen dat bepaalde onderdelen van de in het arrest opgenomen motivering worden weggelaten uit het publiek raadpleegbare gepseudonimiseerde arrest, wanneer de bekendmaking van dit gepseudonimiseerde arrest of de betrokken onderdelen ervan onevenredig het recht van de partijen of andere personen betrokken in de zaak op de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer aantast, of hun andere fundamentele rechten en vrijheden, zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden.

    Ingeval de bekendmaking bedoeld in het tweede lid onmogelijk is, spreekt de voorzitter het arrest integraal uit, of stelt hij het arrest ter beschikking van het publiek in de zittingszaal tot aan het einde van die zitting. De bekendmaking bedoeld in het tweede lid vindt plaats van zodra de onmogelijkheid ophoudt te bestaan.

    Onverminderd het tweede lid kan de voorzitter van de kamer die het arrest heeft gewezen, in alle gevallen, hetzij ambtshalve, hetzij op een met redenen omkleed verzoek van een van de partijen, beslissen de uitspraak van het arrest in openbare terechtzitting niet te beperken tot het beschikkend gedeelte.";

  7. in het tweede lid, dat het zesde lid wordt, worden de woorden "van het arrest" opgeheven.

    HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

    Art. 8. Artikel 782 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 26 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 5 mei 2019, wordt vervangen als volgt:

    "Art. 782. § 1. Het vonnis wordt in gedematerialiseerde vorm opgemaakt. De Koning bepaalt de technische voorwaarden waaraan het in gedematerialiseerde vorm opgemaakte vonnis moet voldoen.

    Indien het onmogelijk is het vonnis overeenkomstig het eerste lid in gedematerialiseerde vorm op te maken, kan het worden opgemaakt in niet-gedematerialiseerde vorm.

    § 2. Voor de uitspraak wordt het vonnis ondertekend door de rechters die het hebben gewezen en door de griffier.

    Het eerste lid is evenwel niet van toepassing indien de rechter of rechters oordelen dat het vonnis onmiddellijk na de debatten kan worden uitgesproken. In dat geval wordt het vonnis binnen de drie dagen ondertekend door de rechters die het hebben gewezen en door de griffier.

    Indien het vonnis in gedematerialiseerde vorm is opgemaakt, wordt het ondertekend met een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.12. van de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT