12 MEI 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het koninklijk besluit dat wij de eer hebben Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft tot doel om de reglementering van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen aan te passen rekening houdend met de hervorming van het verenigingswerk die op 1 januari 2022 in werking is getreden.

In het licht van het advies nr. 71.166/2 van 28 maart 2022 van de Raad van State en gelet op de gemaakte opmerkingen, wordt hierna enige toelichting gegeven.

Na de vernietiging van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie door het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 53/2020 van 23 april 2020), heeft de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk de uitoefening van het verenigingswerk in 2021 geregeld (tijdelijke regeling voor één jaar voor welbepaalde activiteiten in de socioculturele sector en de sportsector). Deze tijdelijke regeling bepaalde dat als de activiteit in het kader van het verenigingswerk een loutere voortzetting was van de uitvoering van een aflopende overeenkomst inzake verenigingswerk die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief werd uitgevoerd en als de adviserend arts vaststelde dat deze activiteit verenigbaar was met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene, het verrichten van deze activiteit niet als een "beroepsbezigheid" werd beschouwd voor de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten. De arbeidsongeschikt erkende zelfstandige diende dus niet de toelating van de adviserend arts te hebben (en bijgevolg de voorwaarden van artikel 23bis van het voormelde koninklijk besluit van 20 juli 1971 te vervullen) om een dergelijk verenigingswerk tijdens de arbeidsongeschiktheid uit te oefenen. Als de activiteit in het kader van het verenigingswerk echter niet een loutere voortzetting was van de uitvoering van een aflopende overeenkomst inzake verenigingswerk die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief werd uitgevoerd, moest de activiteit daarentegen wel worden beschouwd als een "beroepsbezigheid" in de zin van artikel 19 van het voormelde koninklijk besluit van 20 juli 1971 en diende dus steeds de toelating aan de adviserend arts te worden gevraagd om dat verenigingswerk tijdens de arbeidsongeschiktheid te verrichten.

Met ingang van 1 januari 2022 is het verenigingswerk hervormd en geregeld in het kader van het al bestaande artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (hierna het "RSZ-besluit" van 28 november 1969 genaamd). Gelet op deze hervorming wordt ook voorzien dat voor de uitoefening van een activiteit bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot en met 7°, van het "RSZ-besluit" van 28 november 1969 tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid steeds de toelating aan de adviserend arts moet worden gevraagd en dit ongeacht het gaat om de voortzetting van een dergelijke activiteit op grond van een overeenkomst die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief is uitgevoerd, dan wel om de uitvoering van deze activiteit op basis van een nieuwe overeenkomst die tijdens de arbeidsongeschiktheid is gesloten.

Dit koninklijk besluit voorziet via een wijziging van artikel 23bis van het voormelde koninklijk besluit van 20 juli 1971 wel dat wanneer de gerechtigde die, tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid, een activiteit bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot en met 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders heeft verricht in uitvoering van een overeenkomst die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief is uitgevoerd, over een termijn van één maand te rekenen vanaf de aangifte van de arbeidsongeschiktheid beschikt om een aanvraag tot toelating in te dienen.

Deze regeling wijkt af van de algemene regel die bepaalt dat de zelfstandige voorafgaandelijk de werkhervatting een aanvraag tot toelating moet indienen bij de adviserend arts van zijn verzekeringsinstelling en vóór de betrokken werkhervatting over deze toelating moet beschikken.In samenhang met de wijziging van artikel 19 van het voormelde koninklijk...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT