10 MEI 2022. - Koninklijk besluit tot berekening van het voordeel voortkomend uit het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven en tot bepaling van de te verstrekken informatie in bijlage bij de aangifte voor de toekenning van het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven bedoeld in de artikelen 12 tot en met 16 van de wet van 14 februari 2022 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Artikel 14, §§ 3 en 4, van de wet van 14 februari 2022 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie bepaalt dat de Koning de berekeningswijze van het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven bepaalt alsook de inhoud van de verklaring van de bijlage bij de aangifte waarin het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven wordt aangevraagd.

Het doel van dit besluit is om gevolg te geven aan deze bepaling.

Art. 1 en 2.

De artikelen 1 en 2 van dit ontwerp van koninklijk besluit voorzien in een methode ter bepaling van het voordeel, ook wel bruto-subsidie-equivalent genoemd, voortkomend uit het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven.

In het kader van de de-minimisregels is de regering van oordeel dat het toegekende voordeel bestaat uit de renteloze terbeschikkingstelling van liquiditeiten ten belope van 25 pct. van de niet-recupereerbare uitgave, daar waar ondernemingen die niet voor het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven in aanmerking komen deze bedragen slechts genieten bij een latere aftrek van de betrokken uitgaven in de vorm van vorige verliezen tegen latere winsten.

De invoering van het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven is namelijk enkel een verschuiving in de tijd van de belastbaarheid en beoogt in principe geen additionele steun aan ondernemingen te verlenen.

Het voordeel voortkomend uit het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven bestaat aldus uit een financieringsvoordeel in de vorm van het bedrag van het toegekende belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven, verminderd doorheen de tijd met de aftrek van onderliggende uitgaven als vorige verliezen en vermenigvuldigd met een relevante marktrente.

Om te bepalen in welke mate een financieringsvoordeel aanwezig is in de aanslagjaren volgend op hetgeen waarin het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven is aangevraagd, moet de werkelijke aftrek van vorige beroepsverliezen, worden vergeleken met de aftrek van vorige beroepsverliezen die zou zijn toegepast indien de belastingplichtige niet had geopteerd voor het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven.

Het aldus bekomen bedrag van het financieringsvoordeel per aanslagjaar moet vermenigvuldigd worden met een toepasselijke marktrente voor dat aanslagjaar.

In lijn met Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, hierna "de-minimisverordening", moet het marktrentepercentage worden gebruikt dat van toepassing is op het tijdstip waarop de steun wordt verleend.

De-minimissteun wordt overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de de-minimisverordening geacht te zijn verleend op het moment waarop de onderneming krachtens de regelgeving ter zake een wettelijke aanspraak op de steun verwerft, ongeacht de datum waarop de de-minimissteun aan de onderneming wordt betaald.

De steun wordt geacht te zijn verleend op het moment dat de aangifte in de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners waarin het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven gevraagd wordt en de de-minimisverklaring bij de administratie zijn ingediend.

In het kader van het toezicht op de staatssteunregels maakt de Europese Commissie gebruik van referentie- en disconteringspercentages. Deze referentie- en disconteringspercentages worden als indicatie van de marktrente gebruikt en bijgevolg om het bruto-subsidie-equivalent van steun te bepalen.

Deze referentie- en disconteringspercentages worden verder verduidelijkt in de mededeling (2008/C 14/02) van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14 van 19.1.2008).

Voor de berekening van een marktrente gebruikt de Europese Commissie een jaarlijks referentiepercentage, dat normaal gesproken verhoogd wordt met 100 basispunten.

Het te hanteren referentiepercentage wordt op regelmatige basis door de Europese Commissie gepubliceerd.

Voor wat betreft de meest recente publicatie van de Europese Commissie, aangaande de toe te passen referentie- en disconteringspercentages, zoals die vanaf 1 januari 2022 gelden, is een basispercentage van -0,49 pct. van toepassing voor België.

Verhoogd met 100 basispunten resulteert de berekeningswijze van de Europese Commissie in een marktrente van 0,51 pct op 1 maart 2022.

De referentie- en disconteringspercentages worden door de Europese Commissie gepubliceerd op de volgende website: https://ec.europa.eu/competition-policy/state-aid/legislation/reference-discount-rates-and-recovery-interest-rates/reference-and-discount-rates_nl.

Een onderneming die beroep heeft gedaan op het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven zal bijgevolg, zolang het overeenkomstig artikel 2, tweede streepje, bepaalde bedrag niet kleiner of gelijk aan nul is, voor elk aanslagjaar bovenstaande berekening moeten maken.

Het is niet uitgesloten dat de toepassing van het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven niet enkel een financieringsvoordeel tot gevolg heeft, maar ook een definitief fiscaal voordeel wanneer het verlaagd tarief van 20 pct. op de eerste schijf tot 100.000 euro van toepassing zou zijn.

Om dit in rekening te brengen moet een onderneming die volgens de criteria in artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen als kleine vennootschap wordt aangemerkt een bedrag opnemen ten belope van 5 pct. van de niet-recupereerbare uitgaven.

Door 5 pct. van de niet-recupereerbare uitgaven te hanteren wordt het potentiële verschil in belastingtarief dat voortkomt uit de toepassing van het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven in rekening gebracht.

Dit verschil kan ontstaan door de omvorming tot een belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven aan 25 pct., waar een latere aftrek van de overgedragen verliezen gevormd door deze niet-recupereerbare uitgaven aan een tarief van 20 pct. zou gebeuren.

Aangezien dit bedrag een definitief verworven steunbedrag is voor de genieter van het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven, en dus geen financieringsvoordeel, wordt dit bedrag afgetrokken in de berekening van het financieringsvoordeel.

Het kan zijn dat het genoten voordeel voor kleine vennootschappen lager zal zijn, bijvoorbeeld indien deze in een later jaar geen toepassing zouden kunnen maken van het verlaagd tarief van 20 pct.

Voor toepassing van de de-minimisverordening moet echter zolang het precieze steunbedrag niet bekend is, het maximumbedrag aangenomen worden om te garanderen dat diverse steunmaatregelen tezamen het in de de-minimisverordening vastgestelde plafond niet overschrijden en om de regels inzake cumulering daarvan toe te passen.

Een gevolg hiervan is ook dat voor de vergelijking van de werkelijke aftrek van vorige beroepsverliezen met de aftrek van vorige beroepsverliezen die zou zijn toegepast indien de belastingplichtige niet had geopteerd voor het belastingkrediet voor niet-recupereerbare uitgaven dit bedrag voor kleine vennootschappen met 20 pct. vermenigvuldigd moet worden, ook al bedraagt de winst in een bepaald aanslagjaar meer dan 100.000 euro.

De berekening van het...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT