1 APRIL 2022. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor oppervlaktebehandeling met behulp van organische oplosmiddelen, met inbegrip van de conservering van hout en houtproducten met chemische stoffen

DE VLAAMSE MINISTER VAN JUSTITIE EN HANDHAVING, OMGEVING, ENERGIE EN TOERISME

VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING

Algemene toelichting

BBT-conclusies voor oppervlaktebehandeling met behulp van organische oplosmiddelen, met inbegrip van de conservering van hout en houtproducten met chemische stoffen

Titel III van het VLAREM (besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende bijkomende algemene en sectorale milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties) bevat de algemene en sectorale voorwaarden die enkel van toepassing zijn voor GPBV-installaties (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging).

Met dit wijzigingsbesluit worden aan titel II en III van het VLAREM de bijkomende sectorale milieuvoorwaarden toegevoegd voor oppervlaktebehandeling met behulp van organische oplosmiddelen, met inbegrip van de conservering van hout en houtproducten met chemische stoffen.

Deze toevoeging komt er naar aanleiding van de BBT-conclusies die op 9 december 2020 gepubliceerd werden in het Europees publicatieblad. Deze BBT-conclusies hebben een bindend karakter en vormen de referentie voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden. De BBT-conclusies voor oppervlaktebehandeling met behulp van organische oplosmiddelen, met inbegrip van de conservering van hout en houtproducten met chemische stoffen dienen nu geïmplementeerd te worden in titel III van het VLAREM.

Overeenkomstig artikel 5.4.6/1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM), gebeurt de omzetting van BBT-conclusies in eerste instantie door middel van algemene en sectorale milieuvoorwaarden.

Er werd voor geopteerd om zoveel mogelijk van de BBT's uit de BBT-conclusies in te voegen in titel III van het VLAREM. In de praktijk komt dit neer op de opname van bijna alle BBT's uit de BBT-conclusies in titel III van het VLAREM.

Conform de bepalingen van afdeling 1.4.1 van titel II van het VLAREM worden alle BBT's uit de BBT-conclusies, met bijzondere aandacht voor de BBT's uit de BBT-conclusies die niet worden opgenomen in titel III van het VLAREM, geëvalueerd bij de algemene evaluatie. Deze evaluaties kunnen aanleiding geven tot het bijstellen van de milieuvoorwaarden.

Concrete omzetting van de BBT-conclusies

Overeenkomstig artikel 5.4.3, § 2 van het DABM, moet er bij de omzetting van BBT-conclusies in titel III van het VLAREM rekening worden gehouden met:

  1. de geldende milieukwaliteitsnormen, met inbegrip van de bijzondere milieukwaliteitsnormen;

  2. de bestaande toestand van het milieu en van de gezondheid van de mens, voor zover die gezondheid wordt beïnvloed door de toestand van het milieu, telkens voor zover de betrokken inrichtingen en activiteiten hier risico's of hinder voor kunnen veroorzaken;

  3. de ligging van de ingedeelde inrichtingen of activiteiten in of nabij gebieden die een bijzondere bescherming behoeven of hindergevoelige objecten;

  4. het feit dat de hinder en de risico's afkomstig van de exploitatie van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten moeten worden beperkt tot een aanvaardbaar niveau.

    Er worden geen technieken weergegeven indien de betreffende BBT een milieuprestatieniveau (bijvoorbeeld een emissiegrenswaarde of een milieuprestatieniveau voor energieverbruik of waterverbruik) voorschrijft. Op die manier worden geen technieken opgelegd en is de exploitant in principe vrij om te kiezen hoe dat milieuprestatieniveau wordt behaald.

    Er wordt naar gestreefd dat doelvoorschriften primeren op middelvoorschriften.

    Daarnaast worden indicatieve milieuprestatieniveau's opgenomen voor hoeveelheid van de locatie verwijderd afval. Vanwege hun indicatief karakter zijn deze opgenomen als richtwaarden in titel III van het VLAREM.

    Bij de omzetting van de BBT-conclusies in titel III van het VLAREM moet rekening worden gehouden met artikel 18 van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging), waarbij er wordt bepaald dat er extra voorwaarden moeten worden gesteld indien met het oog op een milieukwaliteitsnorm strengere voorwaarden moeten gelden dan die welke door toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar zijn.

    Mogelijkheid van een andere beste beschikbare techniek

    De exploitant heeft via artikel 1.7 van titel III van het VLAREM wel steeds de mogelijkheid om een andere beste beschikbare techniek toe te passen om het beoogde van de betreffende BBT te kunnen halen. Wanneer de exploitant verplicht wordt om één of meerdere (of een combinatie van) technieken toe te passen wordt er rechtstreeks naar de BBT-conclusies verwezen waar alle technieken staan opgesomd. De verschillende BBT-conclusies kunnen onder andere geraadpleegd worden op de websites van het Europese IPPC Bureau (http://eippcb.jrc.ec.europa.eu/reference/) en het BBT-kenniscentrum (http://emis.vito.be/bbt-conclusies).

    Plan-m.e.r-richtlijn 2001/42

    Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 25 juni 2020 in de zaak C-24/19 de plan-m.e.r.-plicht voor sectorale voorwaarden voor windturbines beoordeeld. Het Hof heeft daarbij de volgende zaken in overweging genomen. Artikel 3 van de plan-m.e.r.-richtlijn 2001/42 stelt de verplichting om een bepaald plan of programma te onderwerpen aan een milieubeoordeling afhankelijk van de voorwaarde dat het plan of programma aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Meer in het bijzonder moet krachtens artikel 3, lid 2, onder a), van deze richtlijn een systematische milieubeoordeling worden verricht voor de plannen en programma's die voorbereid worden met betrekking tot bepaalde sectoren en die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de projecten die worden genoemd in de bijlagen I en II bij de project-m.e.r.-richtlijn. Wat de vraag betreft of deze handelingen het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten, zij eraan herinnerd dat het begrip "plannen en programma's" betrekking heeft op elke handeling die, door vaststelling van op de betrokken sector toepasselijke regels en controleprocedures, een groot pakket criteria en modaliteiten vaststelt voor de goedkeuring en de uitvoering van één of meerdere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze uitlegging is erop gericht te waarborgen dat voorschriften die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben, aan een milieubeoordeling worden onderworpen.

    Met dit besluit worden op Europees niveau vastgelegde BBT-conclusies opgenomen in de Vlaamse regelgeving. In overweging 13 van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake Industriële Emissies (afgekort RIE) worden de bedoeling en de wijze van vaststelling van BBT-conclusies toegelicht: "Teneinde de "beste beschikbare technieken" te bepalen en ongelijkheid in de Unie inzake emissieniveaus van industriële activiteiten te beperken, dienen referentiedocumenten voor beste beschikbare technieken, hierna "BBT-referentiedocumenten" genoemd, te worden opgesteld, geëvalueerd en, waar nodig, bijgewerkt door de uitwisseling van informatie met de belanghebbende partijen, en dienen de belangrijkste bestanddelen van de BBT-referentiedocumenten (hierna "BBT-conclusies" genoemd), via de comitéprocedure te worden vastgesteld. In dit verband dient de Commissie, via de comitéprocedure, richtsnoeren vast te leggen voor het verzamelen van gegevens, het opstellen van BBT-referentiedocumenten en het waarborgen van de kwaliteit ervan. De BBT-conclusies dienen het ijkpunt te vormen voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden. Zij kunnen worden aangevuld met informatie uit andere bronnen. De Commissie moet ernaar streven de BBT-referentiedocumenten uiterlijk acht jaar na de publicatie van de vorige versie te hebben bijgewerkt." De BBT-conclusies worden opgesteld én vastgesteld op Europees niveau door de Europese Commissie via de comitéprocedure (artikel 13 RIE). Bij deze procedure worden zowel de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken als niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming betrokken. Voor het bepalen van BBT en BBT-GEN (met BBT-geassocieerde emissieniveaus) worden specifieke (technische) informatie en milieueffecten eigen aan de lidstaten meegenomen in het Sevilla-proces. Door middel van Split views kunnen lidstaten ook in de eindfase van het Sevilla-proces kenbaar maken dat bepaalde informatie en milieueffecten meer aandacht verdienen.

    De RIE moet vervolgens uitwerking vinden op projectniveau. De lidstaten hebben een verplichting om de nodige maatregelen te treffen opdat de betreffende installaties overeenkomstig deze BBT worden geëxploiteerd (artikel 11, b) RIE). De BBT-conclusies vormen daarbij de referentie voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden (artikel 14, lid 3 RIE). Voor bestaande installaties dienen de lidstaten binnen een termijn van vier jaar na de vaststelling van de betreffende BBT-conclusies de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de vergunningsvoorwaarden van de betreffende industriële installaties worden getoetst en desgevallend worden bijgesteld om aan de toepasselijke BBT-conclusie te voldoen (artikel 21 RIE).

    Het is aldus de bedoeling van de RIE dat op Europees niveau BBT-conclusies opgesteld worden die voor alle betrokken installaties het ijkpunt vormen voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden, waarmee de Europese regelgever ongelijkheid in de Unie inzake emissieniveaus van industriële activiteiten wil beperken. Het is niet de bedoeling dat de lidstaten op planniveau voor de installaties op hun grondgebied een ander ijkpunt invoeren. Omzettingsregelgeving kan enkel de bedoeling hebben de Europees vastgestelde BBT-conclusies op te nemen in de regelgeving van de lidstaten. Het invoeren van eigen ijkpunten door de lidstaten zou de beoogde doelstelling van het beperken van ongelijkheid in de Unie inzake emissieniveaus van industriële activiteiten ondermijnen.

    In uitvoering...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT