Décision judiciaire de Raad van State, 22 mars 2006

Date de Résolution22 mars 2006
JuridictionSchorsing
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE.

A R R E S T nr. 156.744 van 22 maart 2006 in de zaak A. 168.316/IX-5151.

In zake :

Jean-Pierre MALFAIT, wonende te GENT,

Hoogstraat 17 tegen : de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, die woonplaats kiest bij advocaat P. DEVERS, kantoor houdende te GENT,

Kouter 71-72.

DE VOORZITTER VAN DE IXe KAMER,

Gezien het verzoekschrift dat Jean-Pierre MALFAIT op 1 december 2005 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van 3 oktober 2005 van het afdelingshoofd van de afdeling personeel van het departement leefmilieu en infrastructuur van de Vlaamse Gemeenschap, waarbij hij met ingang van 19 september 2005 ontslagen wordt wegens onwettige afwezigheid van meer dan tien dagen;

Gezien het gelijktijdig ingediende verzoekschrift, waarbij dezelfde verzoekende partij de schorsing van de tenuitvoerlegging vordert van dezelfde beslissing;

Gezien het verslag over het beroep tot nietigverklaring opgemaakt door eerste auditeur-afdelingshoofd R. VAN DER GUCHT, op grond van artikel 94 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State;

Gezien het verslag over de vordering tot schorsing opgemaakt door eerste auditeur-afdelingshoofd R. VAN DER GUCHT;Gelet op de beschikkingen van 8 februari 2006, houdende bevel tot neerlegging van het verslag over het beroep tot nietigverklaring en waarbij de terechtzitting bepaald wordt op 6 maart 2006;

Gelet op de kennisgeving van de verslagen aan partijen;

Gehoord het verslag van de voorzitter van de Raad van State J. DE BRABANDERE;

Gehoord de opmerkingen van advocaat I. MARTENS, die verschijnt voor de verzoekende partij, en van advocaat P. DEVERS, die verschijnt voor de verwerende partij;

Gehoord het gedeeltelijk eensluidend advies van eerste auditeur- afdelingshoofd R. VAN DER GUCHT;

Gelet op titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

1.

Overwegende dat de gegevens van de zaak kunnen worden samengevat als volgt :

1.1.

Na een periode van langdurige afwezigheid wegens ziekte gepaard gaande met ziekenhuisopname, neemt verzoeker op 5 december 2005 zijn dienst weer op als technisch assistent bij de afdeling Bovenschelde van de administratie waterwegen en zeewezen van de Vlaamse Gemeenschap.

1.2.

Nadat verzoeker van 8 september 2005 een dag spoedverlof had aangevraagd, heeft het bestuur van hem niets meer vernomen.

1.3.

Met een nota van 13 september 2005 deelt scheepvaartinspecteur Devocht van de afdeling Bovenschelde aan verzoeker mede : "Zowel vrijdag 9, maandag 12 als dinsdag 13 september 2005 was u afwezig op uw werkplaats.

U vroeg hiervoor geen verlof, noch meldde u mij uw afwezigheid om enig andere reden.

Ik wil er u aan herinneren dat, indien u thuis blijft wegens ziekte, u mij zo snel mogelijk dient te verwittigen, dit ten laatste tegen 10.00 uur. Ik kan enkel vaststellen dat dit tot op heden nog niet is gebeurd.Momenteel bevindt u zich dan ook in een toestand van ongewettigde afwezigheid.

Volgens het Vlaams Personeelsstatuut kan een ongewettigde afwezigheid van 10 werkdagen leiden tot ontslag.

Ik zou u willen vragen binnen de 7 dagen schriftelijk te verantwoorden waarom u op voormelde dagen niet aanwezig was op uw werkplaats."

1.4.

Met brief van 26 september 2005 vraagt ingenieur Eric Van den Eede van de afdeling Bovenschelde aan de afdeling personeel betrokkene ambtshalve te willen ontslaan.

1.5.

Op 3 oktober 2005 neemt afdelingshoofd Sonja Vanblaere van de afdeling personeel van het departement leefmilieu en infrastructuur van de Vlaamse Gemeenschap, onder verwijzing naar de sub 1.3. vermelde brief van 13 september 2005 aan verzoeker en overwegende dat verzoeker sinds 9 september ongewettigd afwezig is, de thans bestreden beslissing.

2.

Overwegende dat krachtens artikel 17, § 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State slechts tot schorsing van de tenuitvoerlegging kan worden besloten onder de dubbele voorwaarde dat ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden en dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen;

3.1.

Overwegende dat verzoeker als enig middel de schending aanvoert van artikel XII.2.§...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT