Décision judiciaire de Raad van State, 23 juin 2004

Date de Résolution23 juin 2004
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE.

A R R E S T nr. 132.916 van 23 juni 2004 in de zaak A. 97.337/X-9862.

In zake :

Gommarus VERSTREPEN, die woonplaats kiest bij Advocaat C. GYSEN, kantoor houdende te 3001 LEUVEN,

Ijzerenmolenstraat 105 tegen : het Vlaamse Gewest, dat woonplaats kiest bij Advocaat M. van DIEVOET, kantoor houdende te 1000 BRUSSEL,

Boomstraat 14.

D E R A A D V A N S T A T E, Xe K A M E R,

Gezien het verzoekschrift dat Gommarus VERSTREPEN op 10 november 2000 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van het besluit van 13 juli 2000 van de Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media houdende inwilliging van het beroep van het college van burgemeester en schepenen van de stad Leuven tegen het besluit van 6 augustus 1998 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant waarbij hem de regularisatievergunning wordt verleend voor het omvormen van een eengezinswoning naar een gebouw met vijf studentenkamers op een perceel gelegen te Leuven,

Brabançonnestraat 3, kadastraal bekend Sectie C, 66g2;

Gezien de regelmatig gewisselde memories van antwoord en van wederantwoord;

Gezien het verslag opgemaakt door Eerste Auditeur- afdelingshoofd F. DE BUEL;

Gelet op de beschikking van 10 december 2002 die de neerlegging ter griffie van het verslag en van het dossier gelast;

Gelet op de kennisgeving van het verslag aan partijen en gezien de laatste memorie van de verzoekende partij;Gelet op de beschikking van 18 november 2003 waarbij de terechtzitting bepaald wordt op 20 februari 2004;

Gehoord het verslag van Staatsraad J. BOVIN;

Gehoord de opmerkingen van Advocaat T. RYCKALTS die, loco Advocaat C. GYSEN verschijnt voor verzoeker en van Advocaat M. van DIEVOET, die verschijnt voor de verwerende partij;

Gehoord het eensluidend advies van Eerste Auditeur- afdelingshoofd F. DE BUEL;

Gelet op titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat verzoeker op 17 maart 1998 de regularisatievergunning aanvraagt voor het omvormen van een eengezinswoning naar een gebouw met vijf studentenkamers op een perceel gelegen te Leuven,

Brabançonnestraat 3, kadastraal bekend Sectie C, 66g2; dat het college van burgemeester en schepenen van de stad Leuven op 7 mei 1998 de regularisatievergunning weigert; dat verzoeker op 29 mei 1998 beroep instelt tegen deze weigeringsbeslissing bij de bestendige deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant; dat de bestendige deputatie van de provincieraad van Vlaams-

Brabant op 6 augustus 1998 beslist het beroep in te willigen; dat het college van burgemeester en schepenen van de stad Leuven op 2 oktober 1998 beroep instelt tegen deze inwilligingsbeslissing bij de Vlaamse minister bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening; dat verzoeker op 12 oktober 1998 vraagt door de Vlaamse minister bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening te worden gehoord; dat de Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media op 30 april 1999 beslist het beroep in te willigen; dat verzoeker op 4 juni 1999 de wettigheid van het besluit van de Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media van 30 april 1999 betwist, er op wijzend dat de hoorzitting, voorzien in artikel 53 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening (hierna : D.R.O.), en door hem gevraagd, niet werd gehouden; dat de Vlaamse minister van Economie,

Ruimtelijke Ordening en Media op 21 juni 1999 beslist zijn besluit van 30 april 1999 in te trekken; dat de Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media op 13 juli 2000 beslist het beroep van het college van burgemeester en schepenen van de stad Leuven in te willigen; dat dit het thans bestreden besluit is; dat niet wordtbetwist dat het in artikel 158, § 2, tweede lid, D.R.O. bedoelde certificaat niet werd opgesteld;

Overwegende dat verzoeker wat betreft zijn belang bij het beroep in zijn verzoekschrift verklaart beroep in te stellen "in eigen naam als eigenaar van het bewuste perceel (...) (en) dan ook blijk (te geven) van de vereiste hoedanigheid en het vereiste persoonlijk, rechtstreeks en actueel belang";

Overwegende dat verzoeker met betrekking tot zijn belang bij het beroep in zijn laatste memorie uiteenzet dat "minstens moet worden vastgesteld dat het certificaat (in de zin van artikel 158, § 2, D.R.O.) slechts werd opgesteld 'op voorwaarde dat de regularisatievergunning werd aangevraagd en kan worden verleend' (artikel 158 § 2 al. 2 D.R.O.), (dat) de aanvraag het ev. certificaat (diende) vooraf te gaan, en zodoende de verzoekende partij geen meester (is/was) over de verdere behandeling van de vergunningsaanvraag (,dat) moet worden vastgesteld dat de ev. weigering van de stedenbouwkundige inspecteur om een vergelijk te sluiten, niet rechtstreeks, doch uitsluitend via de navolgende weigering van de stedenbouwkundige vergunning en op grond van artikel 159 G.W. kan worden bestreden voor Uw Raad (,dat) het actueel belang bij het beroep tot nietigverklaring afhankelijk stellen van één van de (of alle) voorwaarden om een vergunning te bekomen, erop (lijkt) neer te komen dat ieder beroep tot nietigverklaring van een stedenbouwkundige vergunning of een milieuvergunning zou moeten worden voorafgegaan door een onderzoek naar de vergunbaarheid van de aanvraag, (dat) zulks niet de bedoeling (kan) zijn (,dat) de vereiste van een certificaat een kwestie ten gronde (is) (,dat) de bestreden beslissing overigens niet (werd) geweigerd wegens ontstentenis van een certificaat (en dat) moet worden vastgesteld dat de bestreden beslissing uitdrukkelijk de beroepsmogelijkheid bij de Raad vermeldt";

Overwegende dat het bestreden besluit de weigering van een regularisatievergunning betreft; dat krachtens artikel 159, eerste lid, D.R.O. zoals het van toepassing was op het ogenblik van het instellen van het beroep tot nietig- verklaring, een regularisatievergunning slechts kon worden verleend na het opstellen van het certificaat bedoeld in artikel 158, § 2, D.R.O.; dat niet blijkt dat op dat ogenblik aan de door voornoemd artikel 159, eerste lid, D.R.O. opgelegde voorwaarde was voldaan; dat de argumentatie van de verzoekende partij in haar laatste memorie niets afdoet aan de vaststelling dat de verzoekende partij op het ogenblik van het instellen van de vordering tot nietigverklaring niet over het vereiste certificaat beschikte; dat aldus de bevoegde vergunningverlenende overheid degevraagde regularisatievergunning moest weigeren omdat de alsdan geldende dwingende bepaling van artikel 159, eerste lid, tweede zin, D.R.O. zich ertegen verzette dat de regularisatievergunning werd verleend zo het vereiste certificaat niet voorlag; dat verzoeker derhalve op het ogenblik van het instellen van het beroep tot nietigverklaring geen belang had bij de vernietiging van het bestreden besluit; dat, aangezien een verzoeker reeds moet doen blijken van het rechtens vereiste belang op het ogenblik van het instellen van het beroep, de omstandigheid dat de aangehaalde regelgeving op het ogenblik van het sluiten der debatten was vervangen, derwijze dat het voorleggen van een certificaat niet langer is vereist voor het verkrijgen van een regularisatievergunning, niet tot gevolg heeft dat de verzoekende partij hierdoor het vereiste belang bij het beroep verwerft;

Overwegende evenwel dat verzoeker in zijn eerste twee middelen de bevoegdheid van de verwerende partij zich nog langer uit te spreken over het beroep van het college van burgemeester en schepenen van de stad Leuven betwist zodat de door de bestendige deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant verleende regularisatievergunning definitief is verworven; dat derhalve het onderzoek van deze middelen samenhangt met het onderzoek naar de ontvankelijkheid van het beroep;

Overwegende dat verzoeker in een eerste middel de schending aanvoert van artikel 53, § 2, alinea 4 en 5, van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, inzonderheid van het recht van verdediging, van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en stelt dat de verwerende partij haar macht heeft overschreden, "Doordat de bestreden beslissing het beroep van het College van Burgemeester en Schepenen inwilligt en derhalve de bouwvergunning weigert, meer dan 19 maanden na het verstrijken van de termijn van 75 dagen na afgifte bij de post van de aangetekende zending die het beroep van het...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT