Arrêt nº 119995 de Conseil du Contentieux des Etrangers - IVde Kamer, 28 février 2014

ConférencierG. de Guchteneere
Date de Résolution28 février 2014
SourceConseil du Contentieux des Etrangers - IVde Kamer
PaysTurquie

nr. 116 995 van 16 januari 201 in de zaak RvV X/ IV

In zake: X

Gekozen woonplaats: X

tegen:

de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel e Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding

DE WND. VOORZITTER VAN DE IVde KAMER,

Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Chinese nationaliteit te zijn, op 14 januari 2014 heef ingediend bij faxpost om bij uiterst dringende noodzakelijkheid de schorsing van de tenuitvoerlegging t vorderen van het bevel om het grondgebied te verlaten met vasthouding met het oog op verwijderin (bijlage 13septies) van 6 januari 2014 aan de verzoekende partij ter kennis gebracht op dezelfde dag . Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 198 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering va vreemdelingen. Gelet op artikel 39/82 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied,

het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Gelet op titel II, hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtsplegin voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier. Gelet op de beschikking van 14 januari 2014 waarbij de terechtzitting bepaald wordt op om 14 uur 00 . Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken C.DIGNEF. Gehoord de opmerkingen van advocaat Z. CHIHAOUI die verschijnt voor de verzoekende partij en va advocaat S. MATROYE loco advocaat E. MATTERNE die verschijnt voor de verwerende partij. WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:

  1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak Op 30 september 2009 diende verzoeker in België een asielaanvraag in. Op 29 juli 2011 nam het Commissariaatgeneraal voor de Vluchtelingen en Staatlozen een beslissing to weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de beschermingsstatus. RvV X Pagina 1 van 12 Verzoeker diende op 25 augustus 2011 een annulatieberoep in bij de Raad voo Vreemdelingenbetwistingen. Bij arrest van 27 januari 2012 werd de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus aa verzoeker geweigerd. Verzoeker diende tevens op 3 maart 2010 een regularisatieaanvraag in op basis van artikel 9ter van d Vreemdelingenwet. Bij beslissing van 13 augustus 2013 werd de aanvraag om machtiging tot verblijf geweigerd. Op 4 oktober 2013 werd een verzoek tot schorsing en beroep nietigverklaring ingediend bij de Raa voor Vreemdelingenbetwistingen. Op 6 januari 2014 werd aan verzoeker een bevel om het grondgebied te verlaten met vasthouding me het oog op verwijdering betekend (bijlage 13septies). Dit is de thans bestreden beslissing die luidt al volgt: « Bevel om het grondgebied te verlaten

    Aan de heer, die verklaart te heten: naam (...) voornaam: (...) geboortedatum: (...) geboorteplaats:

    Shanghai nationaliteit: China

    In voorkomend geval, ALIAS: -

    wordt het bevel gegeven het grondgebied van België te verlaten, evenals het grondgebied van de state die het Schengenacquis ten volle toepassen(2), tenzij hij beschlkt over de documenten die vereist zijn o er zich naar toe te begeven. REDEN VAN DE BESLISSING EN VAN DE AFWEZIGHEID VAN EEN TERMIJN OM HE GRONDGEBIED TE VERLATEN:

    Het bevel om het grondgebied te verlaten wordt afgegeven in toepassing van volgende artikel(en) va de wet var 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging e de verwijdering van vreemdelingen en volgende feiten en/of vaststellingen:

    Artikel 7, alinea 1: # wanneer hij In het Rijk verblijft zonder jouder te zijn van de bij artikel 2 vereiste documenten;

    Betrokkene verblijft op het Schengengrondgebied zonder een geldig visum. Artikel 27:

    21.08.2013 en 13 qq van 31.10.2013) die hem per aangetekend schrijven werden betekend. » 2. Over de ontvankelijkheid Voor zover verzoekende partij verwijst naar de beslissing tot vasthouding, is overeenkomstig artikel 71,

    eerste lid van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, d vestiging en de verwijdering van vreemdelingen een beslissing tot vasthouding in een bepaalde plaat enkel aanvechtbaar bij de raadkamer van de correctionele rechtbank van de verblijfplaats in het Rijk o van de plaats waar de vreemdeling werd aangetroffen. De Raad is zonder rechtsmacht om kennis te X - Pagina 2 van 12 nemen van een verzoek tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerleggin van dergelijke beslissing. In de mate dat verzoekende partij eveneens een beroep instelt tegen de beslissing van vasthouding i deze vordering derhalve onontvankelijk. De verwerende partij werpt de exceptie op van het gebrek aan belang voor wat het gegeven beve betreft in toepassing van artikel 39/56 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot he grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (vreemdelingenwet) omda zij ten deze slechts over een gebonden bevoegdheid beschikt. Zij wijst erop dat de staatssecretaris bi een eventuele vernietiging van de bestreden beslissing over een gebonden bevoegdheid zal beschikke waardoor een nieuw bevel aan de verzoekende partij zal ter kennis worden gebracht en dat d verzoekende partij reeds het voorwerp heeft uitgemaakt van een bevel om het grondgebied te verlate dat definitief en uitvoerbaar is. Zij meent aldus dat de verzoekende partij geen belang heeft bij d huidige vordering. De Raad merkt echter op dat de verzoekende partij onder meer de schending van artikel 8 EVRM i samenlezing met de motivering aanvoert. Geen bevel mag worden gegeven wanneer dat in strijd zou zijn met een aantal verdragsrechtelijk bepalingen, waaronder het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en d Fundamentele Vrijheden (hierna: het EVRM, cf. RvS 26 augustus 2010, nr. 206.948) ondanks haa gebonden bevoegdheid. Gelet op de middelen vergt de exceptie derhalve een onderzoek van de middelen en zal het antwoor op de exceptie niet nodig zijn. 3. Het van rechtswege schorsend effect van het indienen van de vordering tot schorsing bij uiters dringende noodzakelijkheid 3.1. Opdat dit beroep zou voldoen aan de eisen van artikel 13 van het EVRM, moet het o daadwerkelijk te zijn, beschikbaar zijn in rechte en in feite, in het bijzonder in die zin dat het instelle ervan niet op ongerechtvaardigde wijze belemmerd mag worden door handelingen of nalatigheden va de overheid van de verwerende Staat (EHRM 21 januari 2011, M.S.S./België en Griekenland, § 290; EHRM 8 juli 1999, Cakici/Turkije, § 112). Artikel 13 van het EVRM vereist een intern beroep waardoo de inhoud van de grief kan worden onderzocht en waardoor passend herstel kan worden verkregen, oo al beschikken de staten over een zekere beoordelingsmarge wat de manier betreft waarop ze d verplichtingen nakomen die hen door deze bepaling worden opgelegd (EHRM 11 juli 2000,

    Jabari/Turkije, § 48; EHRM 21 januari 2011, M.S.S./België en Griekenland, § 291), waarbij er bijzonder aandacht dient te worden besteed aan de snelheid van het beroep zelf, want het is niet uitgesloten da de buitensporige duur van een beroep het ontoereikend maakt (EHRM 31 juli 2003, Doran/Ierland, §

    57; EHRM 21 januari 2011, M.S.S./België en Griekenland, § 292).

    Tot slot, in de hypothese dat een verdedigbare grief wordt aangevoerd afgeleid uit artikel 3 van he EVRM, rekening houdend met het belang dat het EHRM aan dit artikel hecht en met de in dat geva door eventuele foltering of...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT