Wet houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldregeling., de 13 décembre 2005

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling.

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II. - Termijnen.

Art. 2. In het eerste deel, hoofdstuk VIII, van het Gerechtelijk Wetboek wordt een artikel 53bis ingevoegd, luidende :

" Art. 53bis. Ten aanzien van de geadresseerde, en tenzij de wet anders bepaalt, worden de termijnen die beginnen te lopen vanaf een kennisgeving op een papieren drager berekend :

  1. wanneer de kennisgeving is gebeurd bij gerechtsbrief of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die volgt op deze waarop de brief aangeboden werd op de woonplaats van de geadresseerde of, in voorkomend geval, op zijn verblijfplaats of gekozen woonplaats;

  2. wanneer de kennisgeving is gebeurd bij aangetekende brief of bij gewone brief, vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst. "

    HOOFDSTUK III. - Wijziging van artikel 764 van het Gerechtelijk Wetboek.

    Art. 3. In artikel 764, eerste lid, 10°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 februari 2003, worden de woorden " en 12, 580, 581 " vervangen door de woorden " en 13°, 580, 2°, 3°, 6° tot 18°, 581, 2°, 3°, 9° en 10° ".

    HOOFDSTUK IV. - Verzoekschrift op tegenspraak bij de arbeidsgerechten.

    Art. 4. Artikel 704 van het hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 juni 1971, 22 december 1977, 3 augustus 1992 en 23 november 1998, wordt vervangen als volgt :

    " Art. 704. § 1. Voor de arbeidsrechtbank kunnen de hoofdvorderingen ingeleid worden bij verzoekschrift op tegenspraak, overeenkomstig de artikelen 1034bis tot 1034sexies, onverminderd de bijzondere regels inzake vrijwillige verschijning, de rechtspleging op eenzijdig verzoekschrift en de procedures die speciaal worden geregeld door niet uitdrukkelijk opgeheven wettelijke bepalingen.

    § 2. In de in de artikelen 508/16, 580, 2°, 3°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°, 581, 2°, 582, 1° en 2° en 583, opgesomde zaken worden de vorderingen ingeleid bij een verzoekschrift dat ter griffie van de arbeidsrechtbank neergelegd wordt of bij aangetekende brief aan die griffie wordt gezonden; de partijen worden door de griffie opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De oproeping vermeldt het voorwerp van de vordering.

    De bepalingen van § 1 en van het vierde deel, boek II, titel Vbis, de artikelen 1034bis tot 1034sexies inbegrepen, zijn niet van toepassing.

    § 3. In de in artikel 578 opgesomde zaken kan de werkgever worden gedagvaard of opgeroepen bij verzoekschrift op tegenspraak op de mijn, de fabriek, het werkhuis, het magazijn, het kantoor en in het algemeen op de plaats die bestemd is voor de exploitatie van de onderneming, de uitoefening van het beroep door de werknemer of de werkzaamheid van de vennootschap, de vereniging of de groepering.

    In dit geval mag de dagvaarding of de gerechtsbrief aan een aangestelde van de werkgever of aan een van zijn bedienden worden overhandigd.

    § 4. In de in dit artikel opgesomde zaken kan het verzet evenzeer naargelang van het geval worden gedaan in de vormen bedoeld in § 1 of § 2. "

    Art. 5. In artikel 792 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 12 januari 1993 en 12 juli 1994, worden de woorden " eerste lid " vervangen door de woorden " § 2 ".

    Art. 6. Artikel 1034quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 augustus 1992, wordt gewijzigd als volgt :

  3. in het eerste lid worden de woorden " van de onder artikel 1034ter, 3°, vermelde personen " vervangen door de woorden " of een uittreksel uit het rijksregister van de in artikel 1034ter, 3°, vermelde natuurlijke personen ";

  4. in het tweede lid worden de woorden " of het uittreksel van het rijksregister " ingevoegd tussen de woorden " getuigschrift " en " mag ".

    HOOFDSTUK V. - De collectieve schuldenregeling.

    Art. 7. In artikel 1675/7 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  5. § 1 wordt aangevuld met het volgende lid :

    " De gevolgen van de overdrachten van schuldvordering worden geschorst tot het einde, de verwerping of de herroeping van de aanzuiveringsregeling. Op dezelfde wijze, behalve in geval van tegeldemaking van het vermogen, worden de gevolgen van de zakelijke zekerheden en van de voorrechten geschorst tot het einde, de verwerping of de herroeping van de aanzuiveringsregeling. ";

  6. § 2 wordt aangevuld met de volgende leden :

    " Ten aanzien van personen die een persoonlijke zekerheid hebben toegestaan om een schuld van de schuldenaar te waarborgen, worden de middelen van tenuitvoerlegging geschorst tot de homologatie van de minnelijke aanzuiveringsregeling, tot de neerlegging van het in artikel 1675/11, § 1, bedoelde proces-verbaal of tot de verwerping van de aanzuiveringsregeling.

    Ten aanzien van personen die de in artikel 1675/16bis, § 2, bedoelde verklaring hebben neergelegd, worden de uitvoeringsmaatregelen geschorst tot de rechter uitspraak heeft gedaan over de bevrijding. "

    Art. 8. Artikel 1675/8, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 46/2000 van het Arbitragehof van 3 mei 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling :

    " Ingeval de schuldbemiddelaar het nodig acht aanvullende inlichtingen over de vermogenstoestand van de verzoeker in te winnen, kan hij de rechter vragen dat de derden die aan het beroepsgeheim of aan de discretieplicht zijn onderworpen, daarvan worden ontheven en dat hen wordt bevolen de gevraagde inlichtingen te verstrekken, onverminderd hun recht om aan de rechter hun opmerkingen schriftelijk of in de raadkamer voor te dragen.

    Zo nodig, brengt de rechter, zodra hij het verzoek van de bemiddelaar ontvangt, de orde of het tuchtcollege waarvan de derde afhangt daarvan in kennis bij gerechtsbrief. Die instantie beschikt over dertig dagen om de rechter van advies te dienen over het verzoek van de bemiddelaar. Verstrekt ze geen advies, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn. Indien de rechter van het advies afwijkt, preciseert hij de redenen daarvoor in zijn beschikking. "

    Art. 9. In artikel 1675/9, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  7. § 1, 1°, wordt vervangen als volgt :

    " 1° de verzoeker en zijn echtgenoot of de wettelijk samenwonende, onder toevoeging van de tekst van artikel 1675/7 en, in voorkomend geval, zijn raadsman; ";

  8. § 1, tweede lid, wordt opgeheven;

  9. het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende :

    " § 3. Indien een schuldeiser niet binnen de in § 2, eerste lid bedoelde termijn, aangifte van schuldvordering doet, brengt de schuldbemiddelaar hem bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ervan op de hoogte dat hij over een laatste termijn van vijftien dagen beschikt, te rekenen van ontvangst van deze brief, om alsnog die aangifte te doen. Indien de aangifte niet binnen die termijn gedaan wordt, wordt de betrokken schuldeiser geacht afstand te doen van zijn schuldvordering. In dat geval verliest de schuldeiser zijn recht om zich te verhalen op de schuldenaar en de personen die voor hem een persoonlijke zekerheid hebben gesteld. Hij herwint dit recht in geval van afwijzing of herroeping van de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT