Ministeriële omzendbrief nr. 2/2007 betreffende de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd., de 7 mars 2007

Artikel M. I. Algemeen.

Als de jeugdrechtbank vaststelt dat een jeugdbeschermingsmaatregel niet gepast is voor de jongere, die op het tijdstip van het feit zestien jaar of ouder was, dan kan hij de jongere uit handen geven waardoor het gemeen strafrecht en de gemeenrechtelijke strafprocedure van toepassing worden. Met de uithandengeving wordt erkend dat het specifieke stelsel van de jeugdbeschermingsmaatregelen gefaald heeft. (4)

( (4) Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl. St., Kamer, Memorie van Toelichting, Doc. 51-1467/001, 21. )

De bedoeling van het systeem van de uithandengeving was oorspronkelijk om, nadat de strafrechtelijke minderjarigheid verhoogd was van 16 tot 18 jaar, een uitweg te bieden voor de vroegtijdige rijpheid van sommige minderjarigen, waardoor het opleggen van jeugdbeschermingsmaatregelen voor hen ontoereikend is. (5) De uithandengeving heeft tot gevolg dat de procedureregels evenals het maatregelenpakket van de jeugdrechtbank worden doorbroken en dat de gewone regels van het strafrecht en het strafprocesrecht, behoudens enkele uitzonderingen, van toepassing worden, met inbegrip van de wet betreffende de voorlopige hechtenis. Inzake strafrecht dient voorbehoud gemaakt te worden voor de levenslange opsluiting of hechtenis, die niet langer mogelijk is ten aanzien van uithandengegeven jongeren. (6) Inzake strafprocesrecht is de bevoegdheidsregeling gewijzigd : een nieuwe bijzondere kamer binnen de jeugdrechtbank behandelt vanaf 1 oktober 2007 de zaken. Daarenboven heeft de uithandengeving noodzakelijkerwijs tot gevolg dat er een einde wordt gesteld aan de voorlopige maatregelen van bewaring die vroeger door de jeugdrechtbank zouden zijn genomen. (7)

( (5) J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, APR, Kluwer Rechtswetenschappen, Antwerpen, 1996, 404. )

( (6) Zie art. 12 SW, zoals opnieuw ingevoegd door de wet van 15 mei 2006. )

( (7) J. PUT, Jeugdbeschermingsrecht, Die Keure, Brugge, 2006, 261. )

De uithandengeving getuigt van het falen van het jeugdbeschermingssysteem ten aanzien van bepaalde minderjarigen Het is 'in zekere zin een veiligheidsklep van een dispositief dat niet alleen beschermend wil zijn, maar dat, zelfs indien het 'educatieve sancties' voorziet voor de minderjarigen altijd rekening houdt met de leeftijd en uitgaat van de hypothese dat een positieve evolutie van het kind en de adolescent mogelijk is'. (8)

( (8) Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl. St., Kamer, Verslag, Doc. 51-1467/18, 3 en Senaat, Verslag, 3-1312/7, 7 en 20. )

Het doel van de hervorming van de wet van 8 april 1965, doorgevoerd bij de wetten van 15 mei en 13 juni 2006, is in de eerste plaats het aantal uithandengevingen te verminderen. Dit gebeurt door de jeugdbeschermingsmaatregelen die kunnen worden opgelegd uit te breiden, alsook de mogelijke duur ervan te verlengen. (9) Ook worden de procedurele rechten van de betrokken minderjarige beter gewaarborgd. (10) Inzake uithandengeving wordt de procedure aan duidelijke termijnen gekoppeld. Eens uit handen gegeven wordt, de betrokkene voor een bijzondere kamer geleid.

( (9) Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl. St., Kamer, Memorie van Toelichting, Doc. 51-1467/001, 21. )

( (10) Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl. St., Kamer, Samenvatting, Doc. 51-1467/001, 3. )

De wet van 13 juni 2006 brengt alle bepalingen inzake de uithandengeving samen in één bepaling, met name artikel 57bis van de wet van 8 april 1965, waarin naast de bestaande regels (de vroegere bepalingen van art. 38 en art. 50 § 1 vierde lid en § 2) ook de nieuwe regels zijn opgenomen. (11) Dit verhoogt de leesbaarheid.

( (11) Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl. St., Kamer, Memorie van Toelichting, Doc. 51-1467/001, 24. )

Op grond van artikel 7 van het koninklijk besluit treedt artikel 57bis van de wet van 8 april 1965, met uitzondering van § 4, op 1 oktober 2007 in werking. (12)

( (12) Het betreft de mogelijkheid om de betrokkene die het voorwerp uitmaakt van een procedure tot uithandengeving onder te brengen in een (nog op te richten) gesloten federaal centrum. Zie ook verder " Voorlopige hechtenis " en " de veroordeling tot een gevangenisstraf ". )

  1. Regeling van de uithandengeving.

  1. Voorwaarden.

    Artikel 57bis, § 1 van de wet van 8 april 1965 (13) bepaalt de voorwaarden om over te gaan tot een uithandengeving :

    ( (13) Ingevoegd door art. 21 van de wet van 13 juni 2006. )

    1. Leeftijd van de betrokkene.

      De persoon is of was op het tijdstip van het feit zestien jaar of ouder.

      Een uithandengeving kan worden toegepast zelfs indien de betrokkene op het tijdstip van het vonnis de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. In dit geval wordt hij gelijkgesteld met een minderjarige voor de toepassing van deze bepaling. (14)

      ( (14) Art. 57bis, § 1, laatste lid van de wet van 8 april 1965. )

    2. Een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding is niet geschikt.

      De jeugdrechtbank acht een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding niet geschikt.

      Het niet geschikt zijn van een jeugdbeschermingsmaatregel betekent dat ze niet werkzaam is om te komen tot een wederaanpassing in de samenleving. (15)

      ( (15) J. SMETS, o.c., 410. )

      Het feit dat een jeugdbeschermingsmaatregel niet gepast lijkt, is in de eerste plaats gebaseerd op de persoonlijkheid van de betrokken minderjarige. Om die reden wordt in beginsel voorafgaandelijk een maatschappelijk en medisch-psychologisch onderzoek gevoerd. (16)

      ( (16) Zie verder " Het maatschappelijk en medisch-psychologisch onderzoek ". )

    3. Gemotiveerde beslissing.

      De uithandengeving vindt plaats op grond van een met redenen omklede beslissing.

      Deze bepaling houdt een bijzondere motiveringsplicht in, waarbij de redenen moeten worden uiteengezet waarom een beschermingsmaatregel niet volstaat. (17) Het volstaat niet dat een geschikte beschermingsmaatregel niet kan worden uitgevoerd (bv. door plaatsgebrek) om een minderjarige uit handen te geven. (18)

      ( (17) J. SMETS, o.c., 421. )

      ( (18) J. PUT, o.c., 259. )

      De motivering gebeurt in functie van de persoonlijkheid, de omgeving en de maturiteitsgraad van de betrokkene. Het is belangrijk in het achterhoofd te houden dat deze beslissing geen enkele invloed heeft op de schuldvraag of op de grond van de zaak, maar enkel op het niet geschikt zijn van een beschermingsmaatregel ten gevolge van de persoonlijkheid van de minderjarige. (19) Deze evaluatie gebeurt door middel van het medisch-psychologisch onderzoek. (20)

      ( (19) Art. 57bis, § 1, lid 2 van de wet van 8 april 1965. J. SMETS, o.c., 422 en J. PUT, o.c., 259.

      )

      ( (20) Zie verder 'Het maatschappelijk en medisch-psychologisch onderzoek'. )

      De persoonlijkheid van de minderjarige en zijn familiale, sociale en culturele omgeving moeten van die aard zijn dat er geen enkele positieve ontwikkeling kan worden verwacht naar aanleiding van een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding. De aard, de frequentie en de ernst van de feiten die de jongere ten laste worden gelegd, worden eveneens in aanmerking genomen, in zoverre zij de persoonlijkheid van de jongere verhelderen. Ook wordt nagegaan of desgevallend de graad van immaturiteit van de minderjarige, onder andere wegens zwakzinnigheid, niet tot gevolg kan hebben dat een persoon ongeschikt is om een strafprocedure te ondergaan of om in een penitentiaire instelling voor volwassenen te verblijven. (21)

      ( (21) Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl. St., Kamer, Amendement 26, Doc. 51-1467/004, 21-23. )

    4. Reeds eerder onderworpen aan een maatregel of wanneer het bepaalde ernstige feiten betreft.

      Naast een precisering van de reeds bestaande voorwaarden, worden tevens bijkomende voorwaarden opgelegd. Zo moet bijkomend aan één van de volgende voorwaarden voldaan zijn :

      1) De betrokkene is reeds eerder het voorwerp geweest van een of meerdere van de in artikel 37 § 2, § 2bis of § 2ter van de wet van 8 april 1965 bedoelde maatregelen of van een herstelrechtelijk aanbod als bedoeld in de artikelen 37bis tot 37quinquies van de wet van 8 april 1965 (22) of

      ( (22) Het gaat meer bepaald om een berisping, het onder toezicht plaatsen van de bevoegde sociale dienst, het opleggen van een prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut, het opleggen van een ambulante behandeling, het toevertrouwen aan een rechtspersoon met het oog op het begeleiden van een positieve prestatie, het toevertrouwen aan een geschikt persoon of het plaatsen in een geschikte instelling, het toevertrouwen aan een openbare gemeenschapsinstelling van jeugdbescherming, het plaatsen in een ziekenhuisdienst, het laten opnemen in specifieke instellingen, het onder bepaalde voorwaarden in de leefomgeving laten of het aanbieden van verontschuldigingen, het zelf herstellen van beperkte schade, het volgen van een reïntegratieprogramma of van bepaalde behandelingen. )

      2) Het betreft een feit zoals bedoeld in de artikelen 373, 375, 393 tot 397, 400, 401, 417ter, 417quater, 471 tot 475 van het Strafwetboek of een poging tot het plegen van een feit zoals bedoeld in de artikelen 393 tot 397 van het Strafwetboek (23).

      ( (23) Het betreft hier misdrijven als aanranding van de eerbaarheid met geweld of bedreiging, verkrachting, doodslag, moord, oudermoord, kindermoord...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT