Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken en tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 7 november 2011 houdende wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, de 17 juillet 2013

HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. de wet : de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken;

  2. nationale DNA-gegevensbanken : de nationale DNA-gegevensbanken zoals gedefinieerd in artikel 2, 5° van de wet;

  3. Instituut : het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie;

  4. deskundige : een deskundige verbonden aan een DNA-onderzoeklaboratorium erkend volgens artikel 23, § 2 van huidig besluit.

    HOOFDSTUK II. - De evaluatiecommissie

    Art. 2. § 1. Er wordt door Ons een evaluatiecommissie voor het DNA-onderzoek opgericht, hierna genoemd de " evaluatiecommissie ".

    Deze evaluatiecommissie is samengesteld uit de directeur-generaal van het Instituut of zijn gemachtigde, een vertegenwoordiger van het wetenschappelijke personeel van het Instituut belast met de DNA-onderzoeken, de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken of zijn gemachtigde, de magistraat die de nationale cel bedoeld in artikel 12 leidt, een directielid van de technische en wetenschappelijke politie van de federale gerechtelijke politie en drie wetenschappelijke personaliteiten gekozen buiten het Instituut omwille van hun competentie in de betrokken discipline.

    Behalve de directeur-generaal en de magistraat die de nationale cel leidt, worden de leden van de evaluatiecommissie benoemd voor een termijn van vier jaar.

    § 2. Het mandaat van voorzitter van de evaluatiecommissie wordt waargenomen door de directeur-generaal. De directeur-generaal of zijn gemachtigde vertegenwoordigt het Koninkrijk België inzake DNA-onderzoek in strafzaken op nationaal en internationaal vlak.

    Art. 3. De evaluatiecommissie verstrekt aan de minister van Justitie advies over kwesties van wetenschappelijke, technische en juridische aard die verband houden met het DNA-onderzoek.

    HOOFDSTUK III. - Beheer van de plaats van de feiten en behandeling van de overtuigingsstukken en van de aangetroffen sporen

    Art. 4. § 1. De politiedienst die verantwoordelijk is voor de eerste interventie sluit de plaats van de feiten af en beschermt deze, evenals, in voorkomend geval, de plaatsen waar voorwerpen die verband houden met de feiten worden ontdekt, door een of meer gerechtelijke uitsluitingperimeters aan te brengen, met als doel :

  5. de overtuigingsstukken, sporen en aanwijzingen te beschermen;

  6. contaminatie van deze plaatsen door exogene sporen te voorkomen;

  7. toe te laten dat de taken van technische en wetenschappelijke politie uitgevoerd worden door de officier van gerechtelijke politie van de federale politie die verantwoordelijk is voor de technische en wetenschappelijke politie, of zijn medewerkers.

    De toegang tot deze plaatsen is beperkt tot de personen aangesteld door de bevoegde magistraat die erop toeziet dat voorrang wordt verleend aan de diensten belast met de opdrachten van technische en wetenschappelijke politie.

    § 2. Op de plaats van de feiten is de politieofficier die verantwoordelijk is voor het plaatsbezoek belast met de gecoördineerde uitvoering van de opdrachten.

    § 3. Behoudens andersluidende instructie van de bevoegde magistraat is de eerste politiedienst die tussenkomt belast met de bewaking van de gerechtelijke uitsluitingperimeters en met het opstellen van het proces-verbaal van inventaris van alle personen die aanwezig waren op de plaats der feiten of ze hebben betreden.

    Art. 5. § 1. De officier van gerechtelijke politie van de federale politie die verantwoordelijk is voor de technische en wetenschappelijke politie, of zijn medewerkers, hebben als voornaamste opdrachten op de plaats van de feiten :

  8. de gerechtelijke uitsluitingperimeters indien nodig te laten aanpassen;

  9. een eerste evaluatie van de plaats van de feiten uit te voeren en zijn vaststellingen mee te delen aan de officier van gerechtelijke politie die verantwoordelijk is voor het plaatsbezoek;

  10. te zorgen voor een goed verloop van de opsporing, de lokalisatie, het zichtbaar maken, de afname, de fotografische opname en/of video-opname, de nummering, de verpakking, de beveiliging door verzegeling en de bewaring van alle materiële aanwijzingen, met het oog op de analyse en het latere gebruik ervan;

  11. ervoor te zorgen dat anticontaminatiemaatregelen uitgevoerd worden door het dragen van beschermingskledij. Deze maatregel is van toepassing op elke persoon die de toestemming heeft om de plaats van de feiten te betreden;

  12. in voorkomend geval, aanbevelingen te formuleren met betrekking tot het vorderen van deskundigen in deze perimeter;

  13. in voorkomend geval, aanbevelingen te formuleren met betrekking tot de te nemen maatregelen ten aanzien van slachtoffers en verdachten, met het oog op de latere verzameling van sporen en aanwijzingen aangetroffen op hun persoon en hun voorwerpen;

  14. zonder afbreuk te doen aan de veiligheidsmaatregelen, de in beslag genomen voorwerpen over te dragen aan de officier van gerechtelijke politie die de inbeslagnames beheert met het oog op het opstellen van de inventaris ervan;

  15. een proces-verbaal op te stellen dat melding maakt van de datum en het uur van de inbeslagname, het nummer van het strafdossier, de naam van de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter, en een accurate beschrijving van de omstandigheden waarin de overtuigingsstukken, sporen en aanwijzigen werden aangetroffen.

    § 2. De overtuigingsstukken die sporen bevatten of kunnen bevatten, evenals de sporen en aanwijzingen afgenomen op de plaats van de feiten, worden overgemaakt aan het DNA-onderzoekslaboratorium waaraan de deskundige, opgevorderd door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter, verbonden is.

    Enkel een kopie van het proces-verbaal van inbeslagname wordt samen met de overtuigingsstukken, sporen en aanwijzingen aan het DNA-onderzoekslaboratorium bezorgd. De naam van de betrokken personen mag daarop niet vermeld worden.

    In voorkomend geval deelt het laboratorium van technische en wetenschappelijke politie eveneens de resultaten mee van de uitgevoerde oriënteringstests.

    Art. 6. Indien een van de opdrachten van dit hoofdstuk niet uitgevoerd kan worden, stelt de officier van gerechtelijke politie van de federale politie verantwoordelijk voor de technische en wetenschappelijke politie hiervan proces-verbaal op met opgave van de opdracht die niet uitgevoerd werd en de reden hiervan, en deelt hij dit mee aan de deskundige belast met de analyse.

    HOOFDSTUK IV. - Afname van een referentiestaal van een persoon

    Art. 7. De identiteit van de personen tegen wie aanwijzingen van schuld bestaan in overeenstemming met de artikelen 44quinquies, § 1, eerste lid en 90undecies, § 1, eerste lid van het Wetboek van strafvordering en van de personen bedoeld in artikel 5, § 1, tweede en vierde lid van de wet, van wie een referentiestaal wordt afgenomen, wordt grondig gecontroleerd voordat het staal aan het DNA-onderzoekslaboratorium wordt overgezonden.

    Art. 8. De afname van een referentiestaal op een persoon gebeurt met behulp van door het Instituut aanbevolen steriel materiaal voor het afnemen van wangslijmvlies, bloed of haarwortels.

    Het referentiestaal afgenomen van de in artikel 6 bedoelde personen krijgt een uniek DNA-codenummer overeenkomstig artikel 3bis, § 3 van de wet.

    Voor de toepassing van artikel 5ter van de wet moeten de penitentiaire inrichtingen de nodige bijstand verlenen om de afname van de referentiestalen mogelijk te maken.

    Art. 9. § 1. Er wordt een proces-verbaal opgesteld voor elk afgenomen referentiestaal.

    § 2. Het proces-verbaal van de afname van het referentiestaal bevat minstens de volgende gegevens :

    1. de datum en het uur waarop het referentiestaal is afgenomen;

    2. het notitienummer van het strafdossier in het kader waarvan de afname is geschied en het neerleggingsnummer;

    3. de naam van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter die de afname heeft bevolen;

    4. de volledige naam, de aliassen, de geboortedatum, de geboorteplaats of, in voorkomend geval het geboorteland en het geslacht van de persoon van wie het referentiestaal is afgenomen;

    5. het referentienummer van de set voor het afnemen van wangslijmvlies of, in voorkomend geval, van bloed of haarwortels;

    6. de wijze waarop de afname is gebeurd.

      § 3. Het proces-verbaal van afname wordt niet overgezonden aan de met de analyse van het referentiestaal belaste deskundige.

      Art. 10. Onmiddellijk na de afname wordt het referentiestaal verzegeld, met vermelding van het nummer van het proces-verbaal van afname, in voorkomend geval de hoedanigheid van de persoon op wie de afname is uitgevoerd. Het DNA-codenummer wordt specifiek aangegeven wanneer de afname gebeurt met toepassing van de artikelen 44quinquies en 90undecies van het Wetboek van strafvordering en artikel 5 van de wet.

      Art. 11. Het referentiestaal wordt aan het DNA-onderzoekslaboratorium gericht samen met de vordering waarin de met het DNA-onderzoek belaste deskundige wordt aangewezen.

      HOOFDSTUK V. - Samenstelling, statuut van het personeel en organisatie van de nationale cel

      Art. 12. § 1. De nationale cel wordt ingericht binnen de in artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde gemeenschappelijke steundienst.

      § 2. De nationale cel is samengesteld uit een magistraat van het openbaar ministerie en gerechtspersoneel. De magistraat oefent zijn taak uit onder het gezag en de leiding van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal. Voor de uitoefening van zijn overige functies blijft hij onderworpen aan het gezag van de korpschef van zijn oorspronkelijke ambt.

      Indien de magistraat om welke reden ook verhinderd is om zijn taak uit te oefenen, kan de minister van Justitie tijdelijk een plaatsvervangend magistraat aanduiden.

      § 3. De personeelsformatie van het gerechtspersoneel van de nationale cel wordt vastgesteld als volgt :

      - 1 diensthoofd, van niveau A;

      - 2 assistenten, van niveau C.

      Het gerechtspersoneel wordt voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar aangewezen door de minister die Justitie tot zijn bevoegdheid heeft, op voorstel van de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT